|
Ambten en functies |
|
In oude
archiefstukken treffen we vele benamingen aan van ambten en functies. De
bekleders van deze ambten speelden veelal een belangrijke rol in het
functioneren van een dorpsgemeenschap. Deze pagina's proberen aan te geven
wat deze ambten en functies inhielden. |
|
De borgemeester is slechts in naam
de voorganger van onze huidige burgemeester. Zijn taken waren totaal anders.
De borgemeester was verantwoordelijk voor de financiële situatie in de
gemeente. Als zodanig moest hij ook borg staan (garant staan) voor het innen
van de belastinggelden door de schatheffer. De borgemeester werd telkens
aangesteld voor de duur van een jaar. Gelet op het voorgaande kwamen minder
draagkrachtigen niet in aanmerking voor deze functie. Veel gemeenten (waaronder Beesel) kenden in
ieder geval vanaf het midden van de 17e eeuw twee borgemeesters. Volgens
sommige bronnen werd de ene borgemeester benoemd door de heer, de andere door
de inwoners van de gemeente. Mogelijk werd Willem Smiets uit Belfeld, in 1745
vermeld als nabuyr borgemeester, in dat geval ook benoemd door de
gemeenschap. Hoe de taakverdeling was tussen deze beide borgemeesters, is
niet bekend. Met name (of uitsluitend?) in steden zien
we de benamingen ritsborgemeester en peyborgemeester. De ritsborgemeester
hield zich vooral bezig met organisatorische en bestuurlijke taken, de
peyborgemeester met financiële zaken. In Roermond werd de ritsborgemeester
gekozen door de raadsverwanten, de peyborgemeester door de schepenen. |
|
De drossaard of drost
(latijn: dapifer; in sommige delen van Nederland ook baljuw
genoemd) was oorspronkelijk de tafeldienaar van de heer. Later ontwikkelde
deze functionaris zich tot hofmeester en bestuursambtenaar.
Het Gelderse ambt Montfort bijvoorbeeld werd
namens de graaf (vanaf 1337 hertog) van Gelre bestuurd door een drossaard of
ambtman. Zijn taken bestonden o.a. uit
Als ondergeschikte ambtenaren fungeerden
onder de drossaard onder meer diverse plaatselijke richters. De financiële
zaken binnen het drostambt werden door een afzonderlijke rentmeester beheerd,
die niet onder maar naast de drossaard stond en evenals de drossaard
jaarlijks rechtstreeks verantwoording aan de hertog schuldig was. Tot circa
1500 werden de functies van drossaard en rentmeester overigens vaak door één
en dezelfde persoon uitgevoerd. |
|
Het woord geërfde wordt meestal in
het meervoud gebruikt: de geërfden. In beginsel was iedereen die grond
bezat in een gemeente daar geërfd en daarmee bijvoorbeeld berechtigd het
eventuele vee te laten grazen op gemeenschappelijke grond (de gemene
gronden oftewel gemeente). Meestal echter wordt met de geërfden een
beperkte groep grootgrondbezitters aangeduid die een belangrijke stem had in
het bestuur van een gemeente. Onder de geërfden zien we aanvankelijk vooral
de (land)adel en kloosters, later aangevuld met of vervangen door rijke
kooplui als eigenaren van landerijen. De geërfden kwamen geregeld bij elkaar op
een zogenaamde geërfdendag, die vaak werd gehouden in een van de nabijgelegen
steden waar de geërfden veelal woonden. Dit kon bij een van de wereldlijke
geërfden zijn, maar ook kloosterorden stelden vaak hun klooster beschikbaar
als vergaderplaats. Van de vergaderingen en de daar genomen besluiten of resolutiën
werden verslagen gemaakt. |
|
Geërfdendag is de benaming voor een soort algemene vergadering
van geërfden. De belangrijkste geërfden (ook wel principale geërfden
genoemd) hadden een belangrijke stem bij het besturen van een gemeente en
samen met de schepenbank en gezworenen kwamen zij geregeld bij elkaar om
besluiten te nemen. In de praktijk zien we ze vooral optreden bij verkoop van
gemeentegronden en het aangaan van gemeentelijke obligaties, waarbij de
landerijen van gemeente en geërfden als onderpand werden gesteld. Als het
even lukte, werd de afgesproken rente van zo'n obligatie later door de
geërfden verlaagd (Beesel, 1736). Er zijn ook voorbeelden waarbij de geërfden
de koers van geld vaststellen (Beesel, 1783) of aanbestedingen doen voor
openbare werken (brug Beesel, 1790). Bij de aanstelling van de koster werd
hun advies gevraagd (Kessel, 1608). De geërfdendagen werden vaak gehouden in
een van de nabijgelegen steden waar de geërfden veelal woonden. Dit kon bij
een van de wereldlijke geërfden zijn, maar ook kloosterorden (geestelijke
geërfden) stelden vaak hun klooster beschikbaar als vergaderplaats. Van de
vergaderingen en de daar genomen besluiten of resolutiën werden
verslagen gemaakt. Een geërfdendag kon kennelijk niet zomaar
worden gehouden; zo gaf het Hof van Gelder te Venlo in 1790 toestemming voor
het houden van zo'n vergadering in Beesel. De samenwerking tussen geërfden en
regeerders (schepenen en gezworenen) verliep niet altijd even soepel.
Geregeld werden processen gevoerd. Ook werden geschillen uitgevochten tussen
geërfden onderling. |
|
De gerechtsbode, vaak kortweg bode
genoemd, ondersteunde de schepenbank bij de uitvoering van haar taken. Hij
werd aangesteld door de drossaard. De bode zorgde o.a. voor:
Bij een openbare verkoop speelde de bode
een nadrukkelijke rol in de procedure. Hij zorgde bijvoorbeeld voor de
stokslagen waarbij de laatste bieder werd aangewezen als koper. In sommige
akten wordt expliciet nog een tweede of derde stokkenslag genoemd, hetgeen
sterk lijkt op de manier waarop tegenwoordig nog veilingen verlopen (éénmaal,
andermaal, verkocht...). Soms werd de koop bezegeld met een palmslag, waarbij
koper en verkoper in elkaars hand sloegen. We kennen dit oude gebruik nog
steeds van veemarkten. Het lijkt erop dat gebruik werd gemaakt van
stokkenslag óf palmslag. Bij overdrachten moest soms bodeloon
worden betaald. Bij een overdracht van landerijen te Beesel in 1781 (waarde
150 gulden) bedroegen de onkosten van overdracht 9 gulden 4 stuiver, lycoop 3
gulden 11 stuiver, het bodeloon 1 gulden en de registratie 1 gulden. In veel akten is daarnaast sprake van een
onderbode. |
|
De gezworenen (juratis)
ondersteunden de schepenbank, gevormd door een college van schepenen en
voorgezeten door de scholtis, in de uitvoering van de taken. Swalmer akten
uit 1694 en 1703 noemen ze gemeyntsman of gemeynsman, een akte
uit 1769 noemt ze gezworenen of raadsmannen. Hun aantal wordt zelden
genoemd. Het aantal akten waarin gezworenen een rol spelen, neemt vanaf het
begin van de 17e eeuw sterk toe en het lijkt erop dat hun taken en
bevoegdheden dan zijn uitgebreid. De gezworenen werden benoemd door de
landsheer na voordracht door de schepenen. In Swalmen kon de heer in 1712
kiezen uit drie genomineerden. Bij zijn aantreden legde de gezworene ten
overstaan van scholtis, schepenen en de overige gezworenen de eed af die bij
zijn ambt hoorde. Volgens het Land- en Stadrecht van Gelre en het plakkaat
van 12 januari 1746 moest de gezworene bij zijn benoeming verklaren dat
hij om den voorss. staet of officie te becomen ofte ter oorsaecke van dyen
geen gelt ofte andere dingen niemanden gebooden, belooft nochte gegeven en
heeft noch doen bieden, beloven ofte geven en sal, wie dat het oock sij
directelijck ofte indirectelijck nochte andersints in eeniger manieren
behalven het gene dat men gewoonelijck is te geven voor de expeditie ende
depesche. Waar een schepenbenoeming doorgaans voor het leven was, zien we
bij de gezworenen vaker dat zij hun functie neerleggen. Ook zien we dat
gezworenen 'doorstromen' en schepen worden. Een gezworene had vooral een adviserende
taak en moest soms toezien op naleving van regels en wetten. Uit de via
internet geboden gegevens blijkt dat er landelijk grote verschillen zijn,
terwijl ook verschillende perioden een ander beeld laten zien. Veel
besluiten, zoals het aangaan van leningen ten laste van het kerspel, konden
slechts door schepenen en gezworenen worden genomen met toestemming van
geërfden.
Eed van
de gezworene, Swalmen 1690 Wij geloeve ende sweeren dat wij van
desen dagh aff [ende v]an desen daegh voorthan ho[lt] ende getrouw sullen
sij[n o]nsen heere ende dorps on[der]daenen ende alle inwoonde[ren] deser
heerlickheydt der selver a[rgst]e warhnen ende wehren [ende] het beste
beforderen hu[nn]e rechten, privilegien v[rijh]eden ende alden hercommen,
ge[tro]uwelick voorstaen ende ond[er]halden, mit der christelicker
catholischer roomscher religion ende altijt gemees halden ende sunst [a]lles
doen ende laeten dat enen eerlicken oprechten vroemen geswooren van recht
ende goede gewoon[h]eyd toestaet ende gebeurt, alles trouwelijck ende
ongefehrlich, soo helpe ons Godt ende alle sijne lieve [h]eijligen Eed van
de gezworene, Swalmen 1703 Ick geloeve ende sweere dat ick (Jacob
Meuwissen) … onsen gnadighen heere ende gemeynte alhier als eenen getrouwen
gemeynsman holt ende trouw sal wesen derselver besten waehren ende naersien,
ende hunne rechten ende privilegien helpen beschermen ende defenderen, sonder
…lijden, dat daerin geen inbreuck geschiede, voorts te doen alle 't gene dat
eenen getrouwen gemeynsman gehouden is te doen, ende mij der roomsche
catholicher religion altijd gemees halden, alsoo helpe mij Godt ende alle
sijne lieve heijligen |
|
De kapelaan (Latijn: capellanus,
vicarius) of rector was oorspronkelijk een priester
verbonden aan een kapel. Zo'n kapel kon in een afzonderlijke buurtschap
liggen, maar als apart altaar ook deel uitmaken van een groter kerkgebouw.
Personen die eerder kapelaan waren, treffen we later vaak aan als pastoor. Swalmen
kende al in 1379 een kapelaan. In de 15e eeuw treffen we ook wel kapelaans
aan die tevens notaris zijn (Venlo, 1470). Kleine zelfstandige parochies hadden veelal
geen kapelanie of vicarie. Belfeld, dat kerkelijk deel uitmaakte van Tegelen,
kreeg in 1518 een kapel. Het dorp werd in 1570 tot zelfstandige parochie
verheven. In Beesel werd in 1661 een kapelanie gesticht verbonden aan de
kapel van Sint Lambertus bij Reuver-Leeuwen. De eigenaren van kasteel
Nieuwenbroeck hadden in 1749 een medestem in het vergeven van de kapelanie
van Beesel. In Belfeld werd in 1702 een kapelanie gesticht door Willem
Willems. In 1700 werd ook in de kerk van Asselt een kapelanie gesticht,
waarvan de heer van Hillenraad het patronaatsrecht kreeg. Bij een stichting
werd zorgvuldig aangegeven uit welke inkomsten de kapelaan zou worden
onderhouden. Landerijen en huizen waren vaak belast met geld en goederen ten
gunste van de kapelanie of 'vroege dienst'. Een vrij unieke plaats nam Hillenraad in,
dat al vanaf tenminste 1659 beschikte over een eigen slotkapel met een
daaraan verbonden kapelaan. |
|
De kerkmeester (Frans: marguillier)
was een lekenlid van een rooms-katholiek kerkbestuur, ook aangeduid als
kerkfabriek. Als rentmeesters van de kerk waren de kerkmeesters
verantwoordelijk voor het dagelijkse financiële beheer van de kerk. Goederen
die via een testament of legaat aan de kerk werden geschonken, werden
gewoonlijk in eigendom aanvaard door de kerkmeester. Ook vorderingen, zoals
verschuldigde lampolie en bijenwas voor kaarsen, het innen van de pacht van
landerijen etc. vielen onder hun taken, evenals het beheer van en de toegang
tot de gebouwen. In 1539 werd in Swalmen een schikking gesloten met een
omstreden pastoor aldaar, waarbij de kerkmeesters hem voortaan ook de
kerksleutels zouden geven, die zij kennelijk in bewaring hadden. Bij de installatie van een nieuwe pastoor
werd deze gewoonlijk publiekelijk welkom geheten en toegesproken door een van
de kerkmeesters. Belangrijke financiële mededelingen over de kerk werden vaak
door hen gedaan. Ook kleinere parochies hadden vaak meerdere kerkmeesters
gelijktijdig. |
|
De koster (Latijn: meestal custos
of custodis campi, soms aedituus) speelde door de eeuwen heen
een prominente rol. Voor genealogen is het goed om bij het interpreteren van
de registers de naam van de plaatselijke koster te kennen, daar deze bij
afwezigheid van andere getuigen vaak optrad als doopgetuige. Het ambt van koster wordt gewoonlijk
aangeduid als kosterij. De koster werd normaliter aangesteld door de
pastoor, schepenen en kerkmeesters en met voorweten van de geërfden (Kessel,
1608). Uitzonderingen op deze regel waren er natuurlijk genoeg. Zo verklaarde
Adolf, hertog van Gelder, in 1465 dat de magistraat van Venlo op zijn verzoek
en om hem te gelieven, Willem, zoon van zijn dienaar Johan van Kessel, had
aangesteld als koster van de parochiekerk; hij verzekerde dat hij noch zijn
nakomelingen enig recht aan de kosterij zouden hebben. De koster had heel wat taken en bevoegdheden,
waaronder:
De koster kreeg zijn inkomsten niet alleen
voor zijn werkzaamheden. De kosterij ontving ook geld en goederen (vaak
granen) in de vorm van erfpachten. De meeste kosterijen bezaten daarnaast
land dat werd verpacht. Het ambt van koster sloot andere bezigheden
niet uit. Zo was Johan in der Schurt in 1600 gelijktijdig koster en gerechtsschrijver
van Elmpt. Albert Meuter, koster van Swalmen, wordt in de 18e eeuw ook
vermeld als timmerman, schoolmeester en borgemeester. Koster Jan Meuter te
Beesel zorgde in 1790 niet alleen voor de miswijn maar had daarnaast een
drinkgelegenheid. In 1727 had Swalmen overigens een
'kosterin'. De kinderen van de koster worden soms apart aangeduid als filius
aeditui en filia aeditui (Beesel, 1787), ook als filius
custodis en filia custodis (Beesel, 1793). Afgeleid van het beroep van koster is de
familienaam Custers, die vooral in Limburg veel voorkomt. |
|
Een
scholtis die zijn functie uitoefende voor meerdere schepenbanken op het
platteland werd gewoonlijk aangeduid als landscholtis. Omdat de
landscholtis steeds ergens anders moest zijn, was hij veel op reis tussen de
verschillende aangesloten schepenbanken. Ook liet hij vaak verstek gaan,
waarbij zijn taken werden waargenomen door de oudste schepen in functie of
door de gerechtsbode. |
|
In iedere gemeenschap had de molenaar
of mulder een belangrijke rol. Hij had dan ook een vrij hoge
maatschappelijke status en was veelal relatief welgesteld. Tot aan de Franse
Tijd was de molenaar gewoonlijk in dienst van de eigenaar van molen, waarbij
hij werd geholpen door een of meerdere molenaarsknechten. Afhankelijk van het
soort molen zorgde hij ervoor dat
In Limburg zien we naast windmolens ook
watermolens. Beide soorten molen kunnen weer worden onderverdeeld in
verschillende typen. eed van de molenaar (Swalmen, begin 18e eeuw) Mullenaers Eydt Wij belooven ende sweeren, geen borgers
noch brouwers cooren ofte maldt onsens weetens te sullen maelen, dat niet
veraccijst were ende om des te beter voor te coomen sullen geen borgers,
inwoonders ofte militairen cooren dat op de meulen gebracht ofte gevaeren
wordt, maelen, wij sien dan eerst die briefkens darvan, sullen oock geen
cooren ofte malt verwisselen, valschen ofte eenigh bedrogh daerin gebruycken,
goedt meel maelen, der goede luyden cooren ende meel niet onder een ander
vermengelen ofte loopen laten, dan gebeurlijck ende in tijdts van een ander
int maelen scheyden, voorts sullen oock geene andere nieuwe knechten mogen
aennemen ten sije de selve alvoorens sijn vereydt, mitsgaeders die all
bereyts gegevene ende alnoch wijders te geven or[donnantien] ons altijdt
gemees halden, op verbeuringh van thien goltguldens ende boven dyen
arbitrairlyck gestraft te worden, soo helpe ons Godt. |
|
Een raadsverwant is een lid van de
magistraat (gemeentebestuur) van een stad. De functie wordt soms genoemd
gelijktijdig met een andere bestuurlijke functie, zoals burgemeester of
rentmeester en was dus kennlijk te combineren. Besluiten werden in de steden
vaak genomen door schepenen, raadsverwanten, burgemeester(s) en schout of
scholtis gezamenlijk.
Raadsverwanten werden gekozen en benoemd
(vooralsnog onbekend echter door wie). In het Maastrichtse recesboek
(besluitenboek) van 1604 lezen we dat raadsverwanten de eed hebben gedaan in
handen van de hoogschouten in aanwezigheid van de commissarissen-deciseurs.
Daarna gaan ze naar de raadskamer waar de commissarissen-deciseurs de
raadsverwanten "hebben gerecommandeert goede justitie, policie ende
finantie te houden ende te administreren". |
|
Een rentmeester (Latijn: receptor)
of administrateur beheert iemands bezittingen, in het
bijzonder de onroerende goederen, maar bijvoorbeeld ook de inkomsten en
uitgaven verbonden aan bepaalde rechten en plichten. Rentmeesterschap wordt
ook wel administratie genoemd. Bij afwezigheid van de
eigenaar of heer zorgde de rentmeester ervoor dat de financiële positie van
de eigenaar bewaakt werd. Kreeg de rentmeester tevens de zorg over een
kasteel toevertrouwd, dan werd hij ook wel kastelein
genoemd. Rentmeesters treffen we vooral aan bij
omvangrijke bezittingen, zoals kasteel Hillenraad en Nieuwenbroeck. Van
Hillenraad zijn nog vele rentmeestersrekeningen bewaard die wachten op
ontsluiting. Ongetwijfeld geven ze ons straks nieuwe inzichten over de
ontwikkeling van het kasteel en de Swalmer gemeenschap. In Swalmen moest de
veldschut iedere drie maanden verantwoording afleggen aan de rentmeester van
de heerlijkheid. Ook op nog grotere schaal treffen we
rentmeesters aan. Zo zien we zogenaamde landrentmeesters van
het ambt Montfort, waartoe ook Beesel, Belfeld en Swalmen behoorden. Zij
beheerden de domeingoederen van de graaf, hertog of koning. Deze functie kon
worden gecombineerd met een ander ambt. Zo was H.J. Michiels van Kessenich
zowel landrentmeester als scholtis van Echt. Bij het aangaan van leningen
moesten de kerspels soms een afschrift van de hypotheekakte overleggen aan de
landrentmeester, die hiermee toezicht hield op de hoogte van de af te dragen
renten. Het hertogelijk archief te Arnhem bevat nog diverse
rentmeestersrekeningen uit de 14e en 15e eeuw van Beesel, Belfeld en Swalmen,
met daarin o.a. belastinglijsten. |
|
De schatheffer had de taak
om belasting (schat) te innen. Het schatheffersambt werd bij openbare
verpachting gegund aan de minstbiedende. Volgens de voorwaarden ontving hij
het schatboek en lijsten van hoofd- en beestenschat, consumptie en bedrijf.
Uit de gemeente-inkomsten moest hij gewone, subsidie- en onraadspenningen
betalen, alsmede de renten van kapitalen gevestigd op de gemeente,
dorpslasten etc. Zodra de lijsten van verkochte gemeentegronden waren
opgemaakt door geërfden of regeerders, ontving hij deze eveneens. Bij een
verpachting van het schatheffersambt te Beesel in 1789 werd het ambt ingezet
op 2% en ging het opbieden tot 5%, waarna het werd ingemijnd door de vorige
schatheffer. Hierna werd de kaars weer aangestoken, waarna het ambt bij
uitbranden van de kaars voor 4½% verbleef aan A.A. Meuter. Veilingen en openbare verpachtingen of
verkopen vonden vaak plaats met kaars, stokkenslag en palmslag. |
|
Een schepenbank of dingbank
was tijdens het Ancien Régime een college dat zowel een bestuurlijke
als een rechterlijke taak had. Een schepenbank bestuurde een bepaald
rechtsgebied en sprak er recht. De dingbank kon bestaan uit een of meerdere
kerspels. De rechtspraak of jurisdictie was in handen van de landsheer (zoals
bijvoorbeeld de hertog van Gelre) of van een plaatselijke heer (zoals
bijvoorbeeld in Swalmen en Asselt en vele andere heerlijkheden). Taken
en functies De rechterlijke taak was afhankelijk
van de aard van de jurisdictie. Zo onderscheiden we de lagere, middelste en
hogere jurisdictie. De lagere jurisdictie beperkte zich tot kleinere
vergrijpen en eenvoudige zaken, bij de hogere jurisdictie werd ook recht
gesproken over zaken waarop lijfstraffen of zelfs de doodstraf stond,
zogenaamde halszaken. Andere rechterlijke taken waren bijvoorbeeld het
passeren van overdrachten en het protocoleren van huwelijksvoorwaarden,
vrijwillige schuldbekentenissen, delingen, testamenten, etc. De bestuurlijke taak werd uitgevoerd
in overleg met de geërfden. Het gemeentebeleid werd besproken op zogenaamde
geërfdendagen, die lang niet altijd binnen de grenzen van de jurisdictie
werden gehouden. Voor bijvoorbeeld Beesel, Belfeld en Swalmen vonden ze vaak
plaats in een van de kloosters in Roermond of Venlo, die als geërfden grote
belangen hadden. Bestuurlijke taken waren bijvoorbeeld schatheffing, het
organiseren van voogdgedingen en visitaties (gewoonlijk beleid genoemd) en
aanstelling van schoolmeesters, vroedvrouwen en kerkmeesters. Sommige ambten,
zoals dat van de schatheffer, werden openbaar verpacht. De schepenbank werd voorgezeten door de
scholtis of schout, in oudere stukken ook aangeduid met de naam richter.
Deze werd aangesteld door de landsheer of plaatselijke heer. Steden
beschikten vaak over een eigen scholtis, dorpen deden vaak samen met een
gezamenlijke landscholtis die geregeld (gewoonlijk iedere twee weken) samen
met de schepenbank zitting hield. Bij afwezigheid van de landscholtis (en dat
gebeurde nogal eens) werd de vergadering voorgezeten door de president
schepen (gewoonlijk de schepen die het langst in functie was) of de
gerechtsbode. Deze plaatsvervanger werd vaak aangeduid als stadhouder,
maar we kennen ook akten waarbij de bode zich als voorzitter 'richter' of
'dagelijks richter' noemt. De schepenen werden voorgedragen vanuit de
gemeenschap, maar benoemd door de heer. Meestal werden twee of drie personen
voorgedragen die geschikt werden geacht voor het schepenambt. Zolang de eed van
'trouw en zuiverheid' niet was afgelegd, was de kandidaat slechts provisioneel
schepen. Na het afleggen van de schepeneed werden schepenen gewoonlijk
benoemd voor het leven. De meeste schepenbanken hadden zeven schepenen,
eventueel verdeeld over de verschillende kerspels. De meeste schepenen
oefenden hun ambt ook uit tot aan hun dood; een enkele maal werd de functie
neergelegd wegens zeer hoge leeftijd en het kwam ook soms voor dat schepenen
uit hun ambt moesten worden gezet. De schepenen kwamen gewoonlijk voort uit
de sociale bovenlaag van de bevolking en zeker in de late middeleeuwen waren
dat vaak personen als pachters van de grote boerderijen (die vaak weer
eigendom waren van de verschillende geërfden, die daarmee hun macht en
invloed opnieuw versterkten). De schepenen kwamen niet alleen bijeen om te
vergaderen, maar traden (met twee of meer personen) ook vaak op als getuigen
bij allerlei gebeurtenissen, zoals verkopen, delingen, etc. Onder elkaar
spraken de schepenen elkaar vaak aan als (mede)stoelbroeder. Op het
platteland hadden slechts weinig schepenen een juridische achtergrond. Voor
de eenvoudige zaken ging men uit van gewoonterecht, dat per plaats kon
verschillen. Voor ingewikkelde zaken, waarvoor de schepenen zich niet wijs
genoeg achtten, werd een beroep gedaan op het hoofdgerecht in een van de
steden die hetzelfde recht hanteerden. Na een wijsenis van het hoofdgerecht
werd het vonnis alsnog uitgesproken door de schepenen die ter hoofdvaart
waren gegaan. Op deze manier bleef iedere schepenbank eindverantwoordelijk
voor de aldaar uitgesproken vonnissen. Scholtis en schepenen samen werden ook
wel aangeduid als gerichtslieden of gerichtspersonen. Scholtis en schepenen werden in hun taken
onder andere bijgestaan door de secretaris of landschrijver. Net als bij
scholtis en landscholtis oefende eerstgenoemde zijn functie uit voor een
enkele schepenbank, terwijl de landschrijver meerdere schepenbanken ten
plattelande terzijde stond. De landschrijver was een griffier, die doorgaans
net als de scholtis een juridische achtergrond had en de procedures kon
bewaken. Hij zorgde voor registratie van akten, voor verslagen van
rechtszittingen, voor afschriften en soms voor een vidimus. Evenals de
scholtis verzuimde de landschrijver in de praktijk heel wat zittingen. Zijn
taken werden dan meestal waargenomen door de jongste schepen, dat wil zeggen
de schepen die het kortst in functie was. Zodra hij weer aanwezig was,
bekrachtigde de secretaris dan alsnog de akten die tijdens zijn afwezigheid
gepasseerd waren. Archiefbescheiden werden opgeborgen in een compe of
schepenkom. Scholtis, schepenen en secretaris werden in
hun taken geholpen door de gerechtsbode, vaak kortweg bode genoemd. De
bode was aanwezig bij rechtszittingen en openbare verkopen, plakte
aankondigingen en vonnissen op de kerkdeur, zegde beslagleggingen aan, etc.
etc. Omdat hij ook brieven bezorgde, was hij soms wat langer van huis. Ook de
bode werd benoemd door de landsheer of plaatselijke heer. Als hij de scholtis
verving, werd de bode ook wel aangeduid als 'dagelijks richter'. Naast deze samenstelling van de schepenbank
is het goed om enige kennis te hebben van de taken van de borgemeesters,
schatheffer en gezworenen. De schepenbank was veelal niet volledig
aanwezig. Bij de meeste akten worden de namen van de aanwezige schepenen
vermeld. Bij een voltallig aanwezige schepenbank spreekt men wel van
'gezamenlijke schepenen' of 'het geheele gericht'. Vaak ontbreken dan de
individuele namen, wat genealogisch gezien natuurlijk jammer is. |
|
De schepenen vormden samen de
schepenbank of dingbank, het dagelijks bestuur van een dorp of stad.
Dit college werd voorgezeten door de scholtis, die echter geen deel uitmaakte
ervan. Meestal waren er 7 schepenen, wier benoeming ter goedkeuring aan de
heer werd voorgelegd. Na aflegging van de schepeneed 'van trouw en
zuiverheid' in handen van de scholtis en drossaard waren ze beëdigd. Zolang
deze eed niet was afgelegd, sprak men van provisioneel schepen. De schepenbank had bestuurlijke, maar ook
rechterlijke taken. Afhankelijk van de graad van jurisdictie (hogere, middele
of lagere) sprak men recht over bepaalde strafbare feiten. Hierbij werd
gehandeld volgens gewoonterecht, hetgeen in later jaren vaak op schrift werd
gezet. Om een handeling rechtsgeldig te laten zijn, moesten tenminste de
scholtis (of diens plaatsvervanger) plus twee schepenen aanwezig zijn.
Vanwege de rechterlijke taak worden schepenen ook aangeduid als gerechtslieden
of gerichtslieden. Soms bleeft het schepenambt eeuwenlang
binnen dezelfde families. Het is dan ook vaak heel interessant om de
familierelaties tussen de verschillende leden van een schepenbank uit te
zoeken.
Schepeneed,
Beesel 1784 Ik beloove en sweere dat ik houw en
getrouw zal zijn de Hoog Mogende Heeren Staaten Generael der Vereenigde
Nederlanden als Hertog van Gelre onse aller genadigsten heeren en
landtfursten, gelijk mede Zijne Hoogheydt den Heere Prince van Orange en
Nassau als heere ende de inwoonderen deeser ampte en heerlijkheydt Montfort,
der zelver argste warhnen en wehren, ende het beste beforderen, hunne regten,
privilegien, vrijheden en alden herkomen getrouwlick voorstaen ende
onderhalden zal ende wil ook van deezen dag hier voorts tot aller ende een
jeder tijdt, als sich dat na alden herkomen ende gebruyk eygen en gebeuren
zal, gehoorzamelick in het gericht komen, het zelven helpen besitten ende
getrouwelijk waernemen die parthijen in hunne schriftelijke ende muntelijken
voordraegen, naar noodtdruft verhooren, daerop regtveerdigh oordeel spreken
en mij geenswegs daartegens bewegen laeten, ook van de parthijen oft jemandt
anders wegens eenige saeken aan het gericht hangende, giften, gaeven geschink
oft eenig profijt door mij selven of anderen wie sulx menschen sinnen
erdenken muchten niet neemen of tot mijnen profijte laeten nemen ofte
ontfangen, insgelijx geene van de parthijen ongebeurlijke affectie of
toegenegendtheydt thoonen ook met raede nog waerschouwen die saeken uyt
quader meyninge niet ophalden of vertrekken, die oordeelen, recessen ofte
afscheyden tot dat dieselve den parthijen niet gerichtelijk metgedeyldt en
zijn, gantsch ende geheel heelen en verswijgen die regts oorcont in saeken
die voor mij als eenen schepen gehouden werden ontfangen, daer van
geloofweerdig berigt aan den gerichte doen ende regte getuygenisse wie sulx
gebeurt, draegen, zal ook geen verschrijvinge of anderen brieflijken schijn
ende bescheyde besegelen sonder bij voorgaende voorleesing ofte verhael van
den inhalt van den zelven bevonden te hebben dat hetselve alsoo is gepasseerdt
en gekendt, Thoe den des gerichts geheymenisse ende raadtslaege niemandt en
veropenbaeren, mich der Cristelijker Catholischer Roomsche Religion jeder
tijdt gemeeshalden en sunst alles doen ende laeten dat eenen eerlijken
opregten vroomen scheepen van regt ende goede gewoonheydt toe staat en
gebeurt, alles getrouwelick ende ongefehrlich en eyndelijk verklaere ende
sweere ik nog dat ik om deze provisioneele scheepens plaetse te bekomen aen
niemandt, zo in als buyten de regeeringe of wie het zoude mogen wesen, eenige
giften of gaaven heb belooft of gegeven nog beloven of geeven zal, direct of
indirect, zo helpe mij Godt en alle zijne lieve heyligen. Schepeneed,
Beesel 1791 Ik ondergeschreeven beloove en sweere
dat ik houw en getrouw sal sijn de Hoogmogende Heeren Staaten Generaal der
Vereenigde Nederlanden als Hertog van Gelre onsen allergenadigsten heere en
landfurste, gelijk mede Sijn Hoogheid den Heere Prince van Orange en Nassau
als heere ende de inwoenderen dezer ampte en heerlijkheid Montfort, der selver
argsten waarhaen ende weeren ende het beste bevorderen, hunnen regten,
privilegien, vrijheden en alden heerkomen getrouwelijk voorstaan en
onderhalden sal en wel ook van dezen daag hier vorts tot alle en een jeder
tijd als sig dat naer aldere heerkomen ende gebruyk eygen en gebeuren sal,
gehoirsamelich in het gerigt comen, het selve helpen besitten ende
getrouwelijk waarneemen die parthije in hunne schriftelijken en muntelijken
voordraagen, naar noottruft verhooren, daerop regtveerdig oordeel spreken en mij
geentswegs daartegen bewegen laeten, ook van de parthije of jemandt anders
wegens eenige saake van het gericht hangende giften gaeven geschenk of eenig
profijt door mij selve of anderen wi sulx menschen ... erdenke mugten niet
neemen oft tot mijn profijt laeten neemen ofte ontfangen, insgelijkx gene van
de parthijen ongebeurlijke affectie of toegeneegentheyd toonen ook met raede
nog waeschouwinge die saeke uyt quader meyninge met ophalden of vertrekken,
die oordeelen, recessen ofte afscheyden tot dat die selve den partheije niet
gerigtelijk met gedeylt zijn, gansch en geheel heelen en verswijgen die regt
oirconde in saken die voor mij als eenen scheepen gehouden werden ontfangen,
daer van geloefweerdig berigt aan den gerighten te doen en regte getuygenisse
wie sulx gebeurt draegen, sal ook geen verschrijvinge of anderen brieflijken
schijn en bescheyde bezegelen sonder bij voorgaende voorlesinge of verhaal
van den inhoud van den selven bevonden te hebben dat hetselve alsoo is
gepasseert en gekend, den des gerigts geheymenisse en raedslagen niemans
veropenbaare much, der Christelijke Catholischer Roomsche Religion jeder tijd
gemeeshalden en sons alles doen en laeten dat eene eerlijke opregten vroomen
scheepen van regt en goede gewoonheyd toe staed en gebeurt ende eyndelijk
verklaare en siveeren ik nog dat ik om deze provisioneele scheepens plaetse
te bekomen aen niemand, soo in als buyten de regeeringe of wy het soude mogen
wezen, eenige gifte of gaaven heb beloofd of gegeven nog belooven nog geven
sal, direct of indirect, zoo helpe mij God en alle zijne lieve heyligen. |
|
De scholtis (ook wel schout, richter
of praetor genoemd) was de voorzitter van de schepenbank. Hij zat de
gewone vergaderingen voor, die meestal tweewekelijks werden gehouden. Sommige
schepenbanken, vooral van kerspels op het platteland, waren te klein en
hadden onvoldoende draagkracht om zich een eigen scholtis te kunnen
veroorloven; deze deelden samen een landscholtis die de schepenbanken volgens
een vast schema bezocht. Bij afwezigheid van de scholtis werd de vergadering
vaak voorgezeten door de oudste zittende schepen (president schepen)
of de gerechtsbode. Deze plaatsvervanger noemde zich ook vaak stadhouder,
feitelijk een vrij algemene benaming voor iemand die optrad namens de
eigenlijke functionaris. De scholtis werd aangesteld of benoemd door
de landsheer of plaatselijke heer. Namens deze heer nam hij de (vaak
schriftelijk afgelegde) schepeneed in ontvangst. Omdat hij gewoonlijk een
rechtenstudie had gevolgd, kon hij naast zijn werk als scholtis ook nog
actief zijn als bijvoorbeeeld advocaat. Veel scholtissen hadden een eigen
lakzegel met daarop een familiewapen. Zoals blijkt uit de gemeenterekening
van Beesel en Belfeld van 1639 ontvingen de drossaard en (land)scholtis daar
op 1 januari een Nieuwjaarskoek. De landscholtis van het ambt Montfort
resideerde in 1666 op het kasteel te Montfort. Albert Meuter, scholtis van de
heerlijkheden Swalmen en Asselt woonde in 1674 gewoon thuis toen enkele
schepenbankakten die hij bewaarde samen met zijn huis in vlammen op gingen. Enkele taken van de scholtis:
Ook een laathof werd voorgezeten door een
scholtis; hier heette hij echter laatscholtis. In gevallen waarbij
onduidelijk kon ontstaan, werd de scholtis van de schepenbank ook wel
aangeduid als allodiaal scholtis. Het kwam ook voor dat personen
werden benoemd voor zowel het gewone scholtisambt als het ambt van
laatscholtis, zoals te Swalmen op 22 april 1770. Ook een combinatie met het
ambt van drossaard en rentmeester was mogelijk, zoals bij de benoeming van
H.J. Michiels op 26 juni 1789 als waarnemend drossaard van het ambt Montfort,
scholtis van Echt en rentmeester van de Domeinen. De functie van scholtis en schepenen
verdween in 1796 met de komst van de Fransen. |
|
De schoolmeester of onderwijzer had
samen met de ouders de belangrijke taak om de jeugd voor te bereiden op
deelname aan de maatschappij. In de steden had men vaak een Latijnse school,
maar in de dorpen beperkte men zich gewoonlijk tot onderwijs in taal en
rekenkunde, eventueel aangevuld met biologie, natuurkunde, aardrijkskunde en
geschiedenis. Vóór de Franse tijd zien we vaak dat de koster tevens
schoolmeester is. |
|
secretaris
|
De secretaris of schrijver was de administratieve rechterhand van de scholtis. De schepenbank Beesel en Belfeld kende geen eigen secretaris, maar deelde deze functionaris met diverse andere banken in het Ambt Montfort. Omdat hij zo een groter gebied bediende, wordt hij veelal aangeduid als landschrijver. De heerlijkheden Swalmen en Asselt kenden wel lange tijd een eigen secretaris, ook wel gerichtsschrijver genoemd. Net als de schepenen werd deze - na voordracht door schepenen en gezworenen - aangesteld door de heer van de heerlijkheid. |
De veldschut had als belangrijkste
taak het beschermen van de gewassen. Onderstaande akte uit 1766 geeft
duidelijk aan welke taken de veldschut van Swalmen en Asselt had. Taken
van de veldschut "Wij Lotharius Franciscus
mackgraeve van ende tot Hoensbroeck, graeve des H. Rom. Rijcks, geheymen
raedt van Staet van beyde haere K.K. majesteyten, erfmarschalck des
hertoghdoms Geldre en graefschap Zutphen, marckgraeve van Hillenraedt,
Swalmen en Asselt et., doen te weeten dat alsoo wij geïnformeert sijn dat het
noodtsaeckelijck is ende het gemeente beste onser inwoonderen en onderdaenen
datter eenen vroomen en vigilante veltschudt alhier aengestelt wort, soo is,
om het goet aenbrengen aen ons gedaen van den persoon van Wilhelmus Graevers
ons volcoomentlijck betrouwende sijner bequaemheydt, getrouwigheyt en goede
neenstigheyt, den selven hebben gestelt, geordonneert ende gecommitteert
gelijck wij hem stellen, ordonneeren en committeeren mits desen tot de functie
voorss. om het selve te bedienen ende exerceeren op de oude vrijheeden,
boeten, profijten ende emolumenten daer toe staende, gelijck die sijne
voorsaeten hebben genoeten op dese naervolgende conditien. 1.
Dat hij sal goede sorge draeghen, soo over onse bosschen,
broecken als wie oock over alle andere bosschen en broecken en naementlijck
over de kerckebroecken, dater geene beesten sullen mogen ingedreven worden
voor ende aleere het houdt drye jarigh sal sijn, gelijck oock dat er in de
bosschen noch broecken geen houdt geraept ofte gestoelen sal worden. 2.
Hij sal oock daegelijcks het velt rond gaen om te sien
ofter geene schaepen bevonden sullen worden op andere erven, landen en
weyden, ende deselve daedelijcks aen onsen rentmeester et mens aenbrengen en
terwijlen wij ondervonden hebben dat seer dickwils de schaepen in de velden
worden bevonden op andere erven onder het pretext dat sij permissie souden
hebben van die eygenaeren, soo ist om sulcx voortecomen dat wij hem beveelen
dat hij in sulcke gevalle aen die scheepers sal afvraegen de permissie
schriftelijck van die eygenaeren en bij faute van dyen sal hij deselve
aenbrengen. 3.
Hij sal oock goede sorge draeghen datter geene schaepen
gedreven worden door veldt weeghen waer door sij groeten schaeden comen toe
te brengen aan onse onderdaenen, maer sullen deselve door de groete weeghen
in het toecomende om op hunne erv en weyden en landen te hoeden. 4.
Hij sal oock wel invigileeren dat er geene koeyen ofte
renders door het velt ofte langhs die graeven geleydt worden waer door het
seer dickwils gebeurt dat die selve beesten de kinders ontloopende aen de
vruchten groote schaede coomen voor te brengen, maer sullen alle te saemen
door den gemeenen heerdt gehoeyt worden, gelijck het altoos gebruyck is
geweest. 5.
Hij sal oock ten tijde van den oost bij nacht en bij
daeghen in het velt sijn om te beletten dater geene vruchten gestoelen worden
gelijck het tot hier toe seer dickwils gebeurt is. 6.
Hij sal oock gehouden wesen alle dry maenden bij onsen
rentmeester te compareren om sigh onder eede te expurgeeren voor ende aleer
hij d'ordonnantien sal becoomen op den schatbeurder voor sijne betaelinge dat
hij niemant in die dry maanden in faute sal bevonden hebben, soo in de
bosschen met houdt steelen als wie oock met schaepen in weyden, velden of
andersints. 7.
Alsoo het gehalt het geene aen hem door onse gemeente
toegeleydt wort niet suffisant genoch is om hem te onderhouden, vermits hij
continueelijck op de bosschen, velden en erven sal moeten invigileeren om
sijne functie te exerceeren, soo ist dat wij aen den selven toeleggen (sonder
nochtans daer toe gehouden te wesen als sijnde allenight om onse onderdaenen
te bevrijden van alle schaede soo mogelijk) van eder amende ofte boete eene
derde paert die hij sal coomen aen te brengen. 8.
Hij sal gehouden wesen den landtrechtelijcken eede daer
toe staende uyt te sweeren in handen van onsen scholtis van Swalmen en
Asselt, denwelcken wij daer toe hier mede committeren, het geene geschiedt
sijnde hij in de possessie als veltschudt sal worden gestelt, belastende
daromme aen onsen voorss. scholtis, schepenen ende alle anderen die het soude
mogen aengaen den gemelten Willem Gravers daer voor te erkennen ende te
houden, in oirconde der waerheydt hebben wij dese met onsen aengebooren pitschaft
becrachtight ende eygenhandigh onderteekent op onsen huyse Hillenraed den 23
april 1766 was onderteekent F.M. de Hoensbroeck, ter sijden stondt een cachet
gedruckt in rooden lack" eed van de veldschut (Swalmen, z.d.) "Eedt van den veltschut Ick geloove ende sweere dat ick van
desen dagh aen ende van desen dagh voert holt ende getrouw sal sijn aen sijne
Keyserl. ende Apostolique Majesteyt als hertoghe van Gelre ende graeve van
Zutphen ende sijne rechte erven. S.E. den heere alhier, sampt scholtis, borgemeester,
schepenen ende geswooren ende inwoonderen deser heerlijckheiden ofte gerichte
voirs. den veltschuts dienst getrouwlijck volgens mijn commissie dewelcke ick
van S.E. ontfangen hebbe, sal mij oock niet door giften ofte gaeven van imant
laeten verleyden, winnen ofte omsetten, sal scholtis, borgemeester, schepenen
ende geswoorens deser heerlijckheeden in alles gehoorsaem sijn, die eeren
ende ontsien naer mijn bester weten ende vermeugen, op de selve hunne orders
alles doen in gemeyne saecken soo ende wanneer sij hetselve sullen noodigh
achten, oock sunst anders doen wat eenen vroomen ende getrouwen veltschudt
toestaet, ende mij der christelijcker catholisscher Roomscher religion alle
tijdt gemees halden, soo helpe mij Godt ende alle sijne lieve heijligen." |
|
De veldwachter
had in de 19e en vroege 20e eeuw als belangrijkste taak het handhaven van de
orde. |
|
De vroedvrouw (Latijn: abstetrix
of abstetricis) was voor ieder dorp onmisbaar. Het doopregister van
Beesel heeft het in 1763 over de vrovrouwe. Ook de benaming wijsvrouw
werd wel gebruikt. Een bevalling verliep niet altijd even
voorspoedig. Geregeld kwam het voor dat de vroedvrouw een zogenaamde nooddoop
moest doen. De gebruikelijke notatie in de doopregisters is iets als: ab
obstetrice in necessitate baptisata. Zo doopte Elisabeth Bruns,
vroedvrouw van Tegelen, de in 1785 geboren dochter van Joannes Baptista
Bourjon 'ex Wasches' en Agnetis Coolhaes 'ex Grunsulden', twee zwervers die
toevallig in Belfeld waren beland ('in Boolenbergh tempore meridiano nata et
ab obstetrice de Tegelen Elisabetha Bruns provisionaliter baptisata'). Het
kind overleed enkele uren later. Een kind van Leonardus Coenen en Catharina
Hoefnagels, pachter te Asselt, in 1788 'in noodt van de vroedvrouwe gedoopt',
is een ander willekeurig voorbeeld van een nooddoop. Eenlingen en ook tweelingen waren het meest
gebruikelijk, maar bij uitzondering werd ook wel eens een drieling genoteerd.
Er zijn Limburgse gevallen bekend van vrouwen die wel vijfentwintig kinderen
baarden, zoals Maria Anna Sophia rijksgravin de Schönborn-Boeckheim en
Wolfsthall, in 1720 gehuwd met Franciscus Arnoldus markies in en van
Hoensbroeck. Een van deze kinderen was Damiaan van Hoensbroeck, de latere
bisschop van Roermond. De vroedvrouw speelde ook een cruciale rol
bij bevallingen van buitenechtelijke kinderen. Door haar rol kon ze
aanstaande moeders onder zo grote druk zetten dat het tijdens de bevalling
geregeld lukte om de moeder de naam van de vader te ontfutselen. Bij veel
doopakten van onwettige kinderen wordt de naam van de vader daardoor toch
genoemd: uti obstitrix et testes deposuerunt. Ondanks de goede zorgen en bedoelingen van
generaties van vroedvrouwen overleden heel wat moeders in het kraambed. In de
overlijdens- of begraafakte wordt dit gewoonlijk aangegeven door het woord puerpera:
kraamvrouw. Jarenlang was Rosina Spreders uit
Heidelberg vroedvrouw in Beesel. Zij was in Düsseldorf gehuwd met Josef
Wilhelm Kaijser en dit echtpaar had meerdere kinderen. Behalve de zorg over
haar eigen kinderen had ze vanaf 1791 de zorg over een vondelinge, Rosina van
Horn genoemd. In 1825 bedroeg de jaarwedde voor de
vroedvrouw in Beesel fl. 47,24. Bij gebrek aan een vroedvrouw voor de armen
kon in 1830 dokter Buijs voorlopig opgeroepen worden. De gemeente zat in 1835
al jaren zonder vroedvrouw. De bediening werd tijdelijk uitgeoefend door de
weduwe Petronella Vriesen; in 1838 nam de gemeente weer een vroedvrouw aan.
Prompt kwam er gedonder. Enkele maanden later namelijk hielp de vroedvrouw
van Swalmen bij de bevalling van de vrouw op de Hoesterhof, gelegen binnen de
gemeente Beesel. Zij zou hiertoe niet bevoegd zijn. De burgemeester van
Beesel dreigde met een proces verbaal bij herhaling van deze overtreding. |
|
© Loe Giesen, Reuver 1983-2013