door
met aanvullende voorbeelden door Loe Giesen
INLEIDING
Wanneer een kind op komst is, gaan de toekomstige ouders op zoek naar een voornaam. Men kijkt elke dag in de krant bij de geboorteaankondigingen en de "mooie" namen worden alvast genoteerd. Sommige gaan nog verder en raadplegen voornamenboekjes. Overleg met de aanstaande grootouders is er meestal niet bij. Kortom, men kiest voor de toekomstige zoon of dochter een voornaam die de ouders leuk vinden. De gekozen voornaam heeft geen verwijzing of binding met hun eigen familie, eerder het tegengestelde: de voornaam moet liefst nog niet in hun familie voorkomen.Als tegemoetkoming aan de wensen van de toekomstige grootouders wordt af en toe nog een tweede en/of een derde voornaam toegevoegd.NEDERLANDSE VERNOEMINGSREGELS – ONDERZOEK TOT HEDEN
Onderzoek naar vernoeming in de 18de eeuw is tot heden niet gedaan.(1) Volgens een onderzoek door Sierksma (2) over de tweede helft van de vorige eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw kwam als algemene regel naar voren:
A Het eerste kind wordt steeds naar de grootouders van vaderskant vernoemd. Het tweede kind naar de grootouders van de moederskant, of
B Is het eerste kind een jongen, dan werd hij naar de grootvader van vaderskant genoemd, is het een meisje dan naar de grootmoeder van moederskant. De 2e zoon werd dan vernoemd naar de grootvader van moederskant en het 2e meisje naar de grootmoeder van vaderskant. Vervolgens kwamen de ooms en tantes van het kind in aanmerking voor vernoeming.
Van der Schaar (3) (met name Zuid- en Noord-Holland) en Blok, bekende namen op terrein van de onamastiek hebben deze indeling onderschreven en aangevuld, met de opmerking dat in deze eeuw A en B wel door elkaar loopt in bepaalde streken en dat de vernoemingsgebruiken in deze eeuw afnemen.
Blok heeft voor zijn onderzoek gebruik gemaakt van de 5e naamkunde vragenlijst van de centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse Volkseigen (tegenwoordig P.J. Meertensinstituut).
De vernoeming in Nederland bracht hij op een kaart, waaruit blijkt dat voor Limburg type B gold: is het eerste kind een jongen dan wordt deze vernoemd naar grootvader van vaderskant. Een meisje wordt vernoemd naar de grootmoeder van moederskant. Blok vermeldt summier: "in de meeste streken geldt het voorbehoud dat overleden grootouders voorgaan".
In Limburg is een onderzoek bekend van N.G.H.M. Eussen, gepubliceerd in Liber Amicorum Jean Knoors (4). Volgens Eussen was het gebruik in Limburg en met name in Sittard en omgeving, waar een onderzoek werd verricht over de periode 1588-1623, als volgt: "De keuze van de voornaam was over het algemeen afhankelijk van de naam van de peter en meter, in de regel naaste familieleden. Het doopgetuigschap was aan vaste regels gebonden: was de eerstgeborene een jongen, dan was de vader van vaderszijde, dus de grootvader, de getuige en naamgever; was het een meisje dan was de moeder van moederszijde meter en naamgeefster. Bij een tweede kind werden de rollen omgedraaid: peter was dan de vader van moederszijde en meter de moeder van vaderszijde. Na de grootouders volgden de ooms en tantes, derhalve broers en zusters van de vader en moeder en dat keurig op rij van geboorte. Afhankelijk van het geslacht van het kind werd de peter of meter naamgeefster. Daarna kwamen de aangetrouwde ooms en tantes aan de beurt. Slechts zeer sporadisch werd van deze vuistregel afgeweken. In speciale gevallen kregen geestelijken en adellijke personen de voorkeur."
Volgens Eussen was de voornoemde aangehaalde volgorde in keuze van de peter en meter het oude gebruik en resulteerde hieruit de voornaam van het kind. De naam van het kind kwam dus op de tweede plaats en de keuze van de naam was daarmee afhankelijk van de namen van de peetouders. Volgens Ubachs (5) vormden "Peetschap en vernoemen" in Limburg één geheel. Vaste regels bepaalden welk familielid aan de beurt was en deze persoon trad dan op als "peter of meter en naamgever".
Ook Regis de La Haye (6) gaat in op de vernoeming. "De voornamen worden betrokken uit de nabije familie. De oudste zoon krijgt de naam van zijn grootvader van vaderszijde, de oudste dochter de naam van haar grootmoeder van moederszijde. Als deze nog in leven zijn treden ze tevens op als peter en meter. De tweede zoon krijgt de naam van grootvader van moederszijde en de tweede dochter de naam van de grootmoeder aan vaderzijde. Daarna worden de kinderen vernoemd naar hun overgrootouders, zeker als ze nog in leven zijn, of naar broers en zussen van de ouders, dus hun ooms en tantes. Wanneer een kind in de eerste levensjaren overlijdt, krijgt het volgende kind van hetzelfde geslacht dat daarna geboren wordt, de voornaam van het overleden kind. Een postuum geboren zoon wordt vernoemd naar zijn overleden vader. De eerste zoon of dochter uit het tweede huwelijk wordt vernoemd naar de overleden eerste echtgenoot of echtgenote." De zevende zoon (soms ook kind) kreeg plaatselijk de naam van de souverein, of de plaatselijke Heer of Vrouwe. Regis: "Deze principes van de tradionele naamgeving worden praktisch altijd zeer nauwkeurig gerespecteerd. Uitzonderingen komen hoogst zelden voor."
a Het is een uitzondering om grootvader of grootmoeder te vernoemen als deze nog in leven zijn.
b Het recht om een naam te kiezen ligt afwisselend bij vader of moeder, met dien verstande, dat de vader voor de eerste zoon een naam kiest, de moeder voor de tweede zoon, enz. terwijl bij de dochters het omgekeerde volgorde geldt.
c Voor de eerste zoon wordt de naam van de grootvader van vaderskant gekozen als deze reeds overleden is. Leefde deze grootvader nog, dan werd een van de overgrootvaders van vaderskant gekozen. Zo ook met de vernoeming naar grootmoeders van de dopeling.
d Bij een postuum geboren kind wordt dit vernoemd naar zijn vader en bij het overlijden van de moeder in het kraambed wordt eveneens het kind vernoemd naar zijn moeder. Bij een tweede huwelijk wordt het eerste kind vernoemd naar de overleden partner uit het eerste huwelijk.
Vermeld wordt tevens dat bij een beperkt onderzoek deze vernoemingsgebruiken ook in het tegenwoordige Zuid-Holland voor kwam en dat de situatie in het begin van de 17e eeuw in Bergen op Zoom ook nauwelijks verschilde met de conclusies van Thiery.
Een ander oud gebruik was het áántal voornamen dat een kind kreeg. Onderzoek is ook hier weer zeer beperkt. De conclusies waren:
Algemeen werd voor 1700 slechts een voornaam gegeven. Daarna beginnen de aanzienlijke families en met name in de steden, met twee en meer voornamen te geven. Opvallend was dat twee voornamen bij meisjes meer voorkwam dan bij jongens. Verder was het kenmerkend, dat de aanvang met het geven van meer dan een voornaam per regio erg verschillend was.(8)
In Swalmen en Asselt treffen we twee voornamen aan vanaf 1643 (en wel op kasteel Hillenraad), gevolgd door enkele notabelen die het voorbeeld schoorvoetend volgen. Beeselse voorbeelden verschijnen door de verdwijning van oude doopregisters helaas pas vanaf het begin van de 18e eeuw, maar ook hier zien we de gegoede families en families met kerkelijke relaties het voortouw nemen. In Belfeld is de eigenaar van Malbeck de eerste die een van zijn kinderen in 1683 meerdere voornamen geeft. Pas in het midden van de 18e eeuw komen meerdere voornamen ook hier enigszins in zwang.
Op het eind van de jaren 70 had ik een aardige genealogie van mijn familie Van Enckevort samengesteld en vele malen las ik in andere genealogiëen de trotse vermeldingen dat steeds de vernoemingen bij het eerste kind de grootvader was van vaderskant, terwijl dat bij mijn met zorg vergaarde gegevens niet klopte. Ook werden sommige grootouders helemaal niet vernoemd. In het begin was de conclusie: opnieuw beginnen.
In die zelfde tijd had "meester" Peters uit Helden "gezinsklappers" samengesteld van Helden en vervolgens Sevenum. Opvallend was de gezinsgrootte vóór 1700: zeer klein, gemiddeld 2 à 3 kinderen en na 1700 gemiddeld 5 à 6. Dit kon ook niet.Ten einde raad heb ik eerst handmatig en later met behulp van de computer de DTB registers van Sevenum opnieuw verwerkt en de gezinnen samengesteld op voornaam van de ouders. Vervolgens nog een stuk van de Burgerlijke Stand tot 1930.
De gezinsgrootte voor 1700 werd hierdoor opgelost, dankzij de meerdere achternamen van een bepaald gezin.
Met behulp van de computer kan men veel gegevens uit die tijd in kaart brengen, zoals het aantal voornamen, de tradities van peter en meter, maar ook de vernoemingen, met name bij de eerste vier kinderen.
ALGEMENE VERNOEMINGSREGELS VÓÓR 1850 IN NOORD-LIMBURG
Op basis van mijn onderzoek kom ik tot de volgende regels:
A De kinderen werden naar overleden familieleden genoemd, nooit naar in leven zijnde familieleden.
B Een overleden familielid werd slechts eenmaal vernoemd in hetzelfde gezin.
Overleed een kind, vernoemd bijvoorbeeld naar zijn grootvader, dan werd dit overleden kind vernoemd bij het eerst daaropvolgende geboren broertje of zusje en dus niet opnieuw de grootvader.
C Geslachtsverwisseling bij vernoeming komt vaak voor.
Is het kind een jongen en het te vernoemen familielid een vrouw, dan werd dat heel eenvoudig opgelost door een bijpassende voornaam te nemen, die van dezelfde heilige afgeleid is. Ik noem dit geslachtsverwisseling, bijvoorbeeld Johanna voor Joannes, Wilhelmina voor Wilhelmus, Gertrudis voor Gerardus, Petronella voor Petrus, Jacoba voor Jacobus. En natuurlijk ook omgekeerd.
D Bij de vernoeming wordt een vrij vaste volgorde gehanteerd.
1 Vernoeming naar overleden ouder.
Vernoeming naar een overleden ouder kwam alleen voor als de vader tijdens de zwangerschap overleed (postuum) of de moeder bij de geboorte (in puerperis). Was de moeder in het kraambed overleden dan werd het kind vernoemd naar de overleden moeder. Bij een postuum geboren kind werd het kind vernoemd naar zijn vader.
2 Vernoemen naar overleden ex-partner uit eerder huwelijk.
Een tweede en derde huwelijk van een der ouders kwam vaak voor. Het eerste kind uit het tweede huwelijk werd vernoemd naar deze overleden ex-partner uit het eerste huwelijk. Hierop was een uitzondering: was deze ex-partner reeds vernoemd bij het laatste kind in het voormalige gezin, dan volgt geen vernoeming meer. Is het kind dat werd vernoemd naar de overleden ouder inmiddels gestorven, dan wordt dit overleden kind vernoemd.
3 Vernoemen naar overleden broer of zus.
Vernoeming naar een overleden broer of zuster kwam veelvuldig voor. Als een kind met dezelfde voornaam als een oudere broer of zus gedoopt werd, dan betekent dit veelal, dat het eerder geboren kind overleden was. Twee kinderen met de zelfde voornaam kwamen in mijn onderzochte families sporadisch voor en dan minimaal 10 jaren leeftijdverschil.
4 Vernoemen naar overleden grootouder.
Vernoeming naar een der overleden grootouders kwam het meeste voor. Wanneer de grootouders overleden waren en de dopeling een jongen was, dan werd de grootvader van vaderskant het eerst vernoemd en bij de tweede zoon kwam de grootvader van moederskant aan de beurt. Was de dopeling een meisje dan kwam eerst de grootmoeder van moederskant aan de beurt. Het kwam ook voor dat eerst díe grootouder werd vernoemd, die al het langst dood was.
Overleed een grootouder, dan wordt het eerstvolgend kleinkind vernoemd naar deze overleden grootouder.
5 Vernoemen naar overleden overgrootouder.
Wanneer de grootouders nog in leven zijn, dan zijn de eerste kinderen veelal vernoemd naar overleden overgrootouders. De overleden grootouders gaan echter altijd voor de overgrootouders.
6 Vernoemen naar overleden familieleden.
Bij een groter aantal kinderen in een gezin ziet men regelmatig de overleden ooms en tantes vernoemd worden.
Na het vierde kind gaat een overleden broer of zus van de ouders meestal voor de overgrootouders.
7 Vernoemen naar kerkpatroon bij het 7e kind.
Wanneer een grootmoeder Maria of Catharina vernoemd moet worden, (waarvan geen mannelijke heiligenaam bekend is) en het geboren kind is een jongen, dan is in Sevenum diverse malen de naam Sebastiaan, onze kerkpatroon, toegepast en het eerstvolgende meisje wordt dan vernoemd naar de overleden grootmoeder. Ook enkele malen komt de naam Sebastiaan voor als alle grootouders nog in leven zijn en men de voorkeur geeft aan de kerkpatroon i.p.v. een overleden overgrootouder.
De 7e zoon wordt na 1660 meestal naar Lodewijk genoemd, maar ook de 7de dochter respektievelijk het zevende kind.
OPMERKINGEN BIJ DE VERNOEMINGSREGELS
Hebben de beide grootouders van het kleinkind de zelfde voornamen, en/of twee van de vier overgrootouders eenzelfde voornaam, dan kwam het probleem dat men twee of meerdere kinderen met zelfde voornaam zou krijgen.
In de praktijk kwam dit echter weinig voor. Om te vernoemen moesten deze gelijknamige te vernoemen personen ook overleden zijn. Om geen gelijke voornamen te krijgen was de GESLACHTSVERWISSELING een goede mogelijkheid om dit te ondervangen.
Twee kinderen met de zelfde voornaam in een gezin kwam alleen voor in een groter gezin, wanneer deze tweede vernoeming meerdere jaren later (10 of meer) plaats vond.
Het traditionele gebruik van het vernoemen naar overleden familieleden wordt in de 19e eeuw door veel Sevenumse families nog voortgezet. Met de opkomst van twee voornamen worden ook nog in leven zijnde grootouders vernoemd, ongetwijfeld mede door de huwelijken met Brabantse inwoners, die in de 18e eeuw "het overleden zijn" bij vernoemingen al niet meer toepasten.
Restanten van deze vernoemingsregel werden tot het midden van de 20e eeuw toegepast. Het eerste kind van mijn ouders (1926) werd naar grootvader van moederskant vernoemd, daar deze overleden was en grootvader van vaderskant nog leefde. Het kind overleed na enkele maanden, waarna mijn oudste broer geboren werd die vervolgens vernoemd werd naar zijn overleden broertje.
Hetzelfde gebeurde in de familie van mijn echtgenote: haar oudste broer werd in 1937 genoemd naar grootvader van moederskant, daar deze overleden was en grootvader van vaderskant nog leefde (Tegelen).
Schrijver dezes, geboren in 1934, werd vernoemd naar een overleden oom. De voornaam van de peter werd als derde voornaam genomen en de voornaam van de meter (tante Beth) werd niet als gepast gevonden voor een jongen en daarom werd de naam van de man van de tante als tweede voornaam meegegeven.
Het zevende kind in een gezin vormde (zeker als het jongen was) vaak een uitzondering op de vernoemingsregel. Na 1650 wordt dan de naam Lodewijk gegeven respektievelijk Ludovica wanneer het zevende kind een meisje is. Een arts uit Deurne heeft een onderzoek gedaan naar dit gebruik.
Ook in Swalmen kwam dit voor, waar bij Ludovicus Custers op 18-1-1684 werd aangetekend dat hij 'septimus filius' was. Ludovicus Dorssers werd op 26-7-1704 in Kessel gedoopt als 7e kind van het echtpaar Dorssers-Heijmans. Ludovicus Evers, ged. Swalmen 12-1-1744, was eveneens een zevende kind. En in Beesel werd Ludovicus Reijnders op 29-3-1761 gedoopt als 'filius septimi' en daarmee jongste zoon van een echtpaar waarvan overigens slechts zes kinderen bekend zijn. Deze regel betekent nadrukkelijk niet dat ieder zevende kind een Ludovicus of Ludovica is; andere namen komen in het Maas en Swalmdal veel meer voor.
Vernoemen naar de kerkpatronen kwam in Sevenum ook voor. De kerkpatronen zijn Fabianus en Sebastianus. De heilige Fabianus werd niet erg gewaardeerd. Slechts eenmaal werd hij vernoemd als 6e kind in 1844 bij de familie Tielen: Fabianus Hubertus Tielen (geb. Sevenum 20-1-1844, overl. ald. 21-2-1923). En het 7e kind kreeg de namen Sebastianus Franciscus Hubertus Tielen (geb. 20-1-1844, overl. 21-1-1844). Sebastianus was meer in trek; hij werd ongeveer 20 keer vernoemd in Sevenum tussen 1650-1930.
Voor Maas- en Swalmdal is deze regel niet zuiver na te gaan. Vast staat, dat Dionysius (Asselt) en zeker Urbanus (Belfeld, geen enkele vernoeming) geen populaire namen waren. Ook bij toch gangbare namen als Gertrudis (Beesel, als patronesse heel misschien enkele malen vernoemd bij meisjes gedoopt op haar naamfeest 17 maart) en Lambertus (Swalmen, 14 september) zijn geen keiharde voorbeelden van vernoeming van de kerkpatroon of 'patronesse. Vanaf het einde van de 19e eeuw komen in Reuver (St.-Lambertusparochie) de namen Lambertus en Lamberta of Lambertina opmerkelijk vaak voor als tweede of derde voornaam.
Opmerkelijk zijn de namen van Erwijnus Joannes Nepomucenus Schrijnewerckers (ged. Swalmen 17-12-1738). Hij werd vernoemd naar Erwijnus markies de Hoensbroeck (die zich als doopgetuige liet vervangen door de vice-pastoor van Asselt) en naar de H. Joannes Nepomucenus.
DE KEUZE VAN PETER EN METER VOOR 1850
Als peter en meter worden bij de eerste twee kinderen meestal de grootouders genomen. Bij het eerste kind, ongeacht of dit een jongen of meisje is, is dit de grootvader van vaderskant en grootmoeder van moederskant.
Bij de volgende dopelingen was het gebruikelijk de peter en meter beurtelings uit de beide familie te kiezen, te beginnen met de oudste ooms en tantes.
Zijn er grootouders overleden, dan schuiven de ooms en tantes van de dopelingen naar voren. Een stiefgrootouder neemt gewoon de plaats in van de grootouder als peter of meter. Als vernoeming kwam de stiefgrootouder wel eens in aanmerking in een groot gezin.
Inwonende oudtantes en oudooms kwamen zowel in aanmerking voor peter en meter bij het dopen als ook na hun overlijden bij de vernoeming. Af en toe viel de keus op een "broodheer" als peter of meter. Zo komt de familie Schenck van Nijdeggen in Sevenum diverse malen voor als doopgetuigen bij de geboorten van kinderen van hun pachters en hun dienstpersoneel. Ook werd soms de voornaam van de broodheer als tweede naam gegeven aan de dopeling.
Voorbeelden van broodheren als peter en meter treffen we aan in Belfeld (eigenaar Antonius Ferdinand van der Reidt is op 22-12-1738 doopgetuige bij een van de kinderen van zijn pachters Thomas Jacobs en Catharina Knippenberg), Offenbeek (Christianus Mela, op 11-3-1738 als prior van de Kruisheren uit Roermond peter bij een van de kinderen van Renier Olders, pachter van de Onderste Hof) en alle andere plaatsen uit het werkgebied van Maas- en Swalmdal.
Vernoeming treffen we al aan bij een eerste en enige doopnaam, zoals bij Baltasar Rameeckers (ged. Swalmen 16-2-1723, zoon van de jager van kasteel Hillenraad dat op dat moment werd beheerd door rentmeester Baltasar Wijhers).
Uit het voorgaande volgt dat de peetvader van het eerste kind de grootvader is van vaderskant, mits deze in leven is. Is hij overleden, dan is de voornaam van deze grootvader gelijk aan de voornaam van het kind wanneer de dopeling een jongen is (mits 1 en 2 niet in aanmerking komen).
In dit laatste geval is de peetvader de grootvader van moederskant, mits weer niet overleden.
Ditzelfde geldt voor de peettante van het eerste kind. Zij is de grootmoeder van moederskant, mits niet overleden. Is zij niet meer in leven, dan is haar voornaam gelijk aan het eerste kind van het vrouwelijk geslacht (mits 1 en 2 niet in aanmerking komen).
Wel rekening houden met mogelijke geslachtsverwisseling bij de naamgeving, zeker als alle grootouders overleden zijn.
Belangrijk zijn ook de plaatsvervangers bij de dopen: komt als peter en meter van een der partijen telkens een plaatsvervanger, dan komt die partij uit een ander dorp. Komt geen enkel familielid opdraven bij bijvoorbeeld vijf kinderen, dan is de afstand van de plaats van herkomst van de partner die vervangen wordt, meer dan een halve dag gaans.
Wanneer een "vreemde" voornaam opduikt in een familie, zoek die naam dan bij de aangetrouwde familieleden.
VERSCHILLEN EN OVEREENKOMSTEN BIJ HET VERNOEMEN IN NOORD-LIMBURG,VERGELEKEN MET ONDERZOEKEN ELDERS IN NEDERLAND
a De gebruiken bij vernoemingen in het Land van Kessel en in het Maas- en Swalmdal vergeleken met de hiervoor aangehaalde gebruiken in de rest van Nederland hebben een kenmerk gemeen: de kinderen worden vernoemd naar familieleden.
b De conclusies van de heren Sierksma, Van der Schaar en Blok dat in Limburg model B toegepast werd, kwam eind vorige eeuw en begin van 20e eeuw hier inderdaad veel voor (eerste kind als het een jongen is naar grootvader van vaderskant, indien een meisje, dan naar grootmoeder van moederskant), met de opmerking dat bij vernoeming naar grootouders de overleden grootouder plaatselijk voorgaat.
c Echter vóór 1800 is deze vernoemingsregel niet bruikbaar in Noord-Limburg.
d Opvallend zijn de uit Zuid-Limburg afkomstige gegevens van dhr. Eussen, waar de peter en meter tevens de naamgevers worden genoemd.
Vernoemen naar de peter of meter kwam in deze streek vóór 1900 nooit voor. Circa 5 tot 10% van de peter of meter had wel dezelfde voornaam als de te vernoemen overleden persoon, maar dit is logisch gezien het beperkt aantal in gebruik zijnde voornamen.
Naar aanleiding van de conclusies van dhr. Eussen ("de vier grootouders zijn peter en meter bij de eerste twee kinderen") moet ik enkele kanttekeningen plaatsen. Slechts twee grootouders zouden hier hun naam kunnen geven. De andere twee grootouders zouden dus niet vernoemd worden? En wat als de grootouders al overleden waren?
e Regis de La Haye wees ook op de vernoeming in Limburg van een overleden partner in vorig huwelijk en de vernoeming naar overleden broers en zusters van de dopeling. Dit gebeurde hier ook. Echter het overleden zijn om voor vernoeming in aanmerking te komen was in Zuid-Limburg blijkbaar niet van toepassing.
f Regis praat niet over de jaren waarin dit gebruik gangbaar was en gaat er van uit dat het vernoemingsgebruik in de loop der eeuwen niet veranderd is.
g Vernoeming naar de souverein of plaatselijke Heer komen we in Sevenum ook niet tegen.
Beesel lijkt wel enkele aardige voorbeelden te kennen wat betreft dit soort vernoeming als eerbetoon. Zo wordt de eerste zoon uit het huwelijk van Godefridus de Haen en Adriana van den Breuck op 30-8-1749 vernoemd naar doopgetuige Joannes Franciscus de Collignon, aan wie zij enkele maanden eerder kasteel Nieuwenbroeck en hoeve de Kamp met toebehoren hadden verkocht.
De Collignon was op 15-4-1753 doopgetuige en naamgever bij een kind uit het gezin Peters-Bongaerts, pachters van hoeve de Kamp, en op 1-11-1763 bij een zoontje van koster Meuter.
h De conclusies over de gebruiken in Haarlem voor 1600 bij adellijke geslachten hebben veel gemeen met de vernoemingsgebruiken in deze regio tot de vorige eeuw.
Volgens dat onderzoek werden de kinderen vernoemd naar uitsluitend overleden familieleden. De naamgeving bij postuum geboren kinderen was daar ook in gebruik. Het "recht van de vader" om een naam te kiezen lijkt mij bij de burgerlijke bevolking niet waarschijnlijk. De naamgeving is eerder een vrouwenaangelegenheid.
i De geslachtsverwisseling bij vernoeming (een meisje noemen naar een overleden mannelijk familielid en omgekeerd) wordt nergens vermeld in de tot heden gedane onderzoeken naar naamgeving.
Enkele voorbeelden van geslachtsverwisseling uit eigen regio: Wilhelma Raemekers (ged. Swalmen 6-3-1654), vernoemd naar wijlen haar vader Wilhelmus (begr. Swalmen 10-10-1653); Frederica Fredericx (ged. Swalmen 24-3-1664), vernoemd naar haar kort daarvoor overleden vader Fredericus (begr. Swalmen 4-3-1664); Jacoba Slabbers (ged. Swalmen 3-12-1669) en Jacoba Jacobs (geb. Belfeld 26-3-1795), vernoemd naar hun vader Jacobus.
j Dat overleden personen slechts eenmaal werden vernoemd binnen een gezin vinden we niet opgetekend in de diverse literatuur over vernoemen.
Zo werd Daniel Houx, zoon van Henricus Houx en Barbara Emonts uit Swalmen, bij zijn doop op 4-10-1698 vernoemd naar Daniel Emonts. Kleine Daniel moet jong zijn overleden en wordt op zijn beurt op 25-2-1701 vernoemd bij zijn jongere broertje, daarmee opnieuw een Daniel. Deze wordt op 29-10-1702 begraven, waarna op 30-10-1703 opnieuw een Daniel Houx wordt gedoopt. Beide laatste Daniels zijn dus niet vernoemd naar Daniel Emonts, maar naar hun jong overleden broertjes.
Volgens Bernet Kempers was het in Joodse kringen in de 20e eeuw nog gebruikelijk om hun kinderen te vernoemen naar overleden grootouders en overgrootouders. In het oosten van Indonesia werd een kind ook nimmer vernoemd naar een nog in leven zijnde bloedverwant.
Dat Sevenum andere gebruiken heeft gehad als de directe omgeving lijkt mij onwaarschijnlijk. Steekproeven in omliggende gemeenten geven het zelfde gebruik als Sevenum. Voorlopige conclusie is dat deze vernoemingsgebruiken voor het hele gebied van het voormalige Land van Kessel en het Maas- en Swalmdal opgaan.
Als er in de omgeving van Haarlem en Bergen op Zoom voor 1600 en Noord-Limburg tot 1800 vernoemingsgebruiken waren, die nagenoeg hetzelfde zijn, waarom dan in het grootste deel van Nederland anders?
De veronderstelling dat voor 1600 de vernoeming naar uitsluitend overleden familieleden een traditiooneel gebruik was in meer streken, lijkt mij zeer voor de hand liggend. Onderzoek zal dit nog moeten uitwijzen.
Met de komst van het protestantisme werden veel oude gebruiken aangepast. Mogelijk ook de vernoeming naar overleden personen, wat men mag zien als heidens of onchristelijk, maar ook als een oud gebruik bij de katholieken.
De stelling: de uitzondering bevestigt de regel gaat voor deze vernoemingsregel ook op. Ik heb enkele uitzonderingen op deze regel gevonden, waarvoor ik tot nu toe geen verklaring heb kunnen vinden.
SLOTOPMERKINGEN
De vernoeming naar overleden familieleden stamt uit een ver verleden en is mogelijk terug te voeren op gebruiken ten tijde van de Germanen.
De pasgeborene werd genoemd naar een overleden familielid. Door de vernoeming spreken de ouders de wens uit, dat de goede eigenschappen van de vernoemde en iets van diens persoonlijkheid op de nieuw geborene zullen overgaan. Door deze vernoeming blijft een voornaam vele generaties in dezelfde familie voortleven.
Bij sommige volkeren (Lappen) liggen hieraan reïncarnatie-gedachten ten grondslag. Door het kind naar de overleden grootvader te noemen werd als het ware de grootvader herboren. Dit is ook een Germaanse gedachtengang.
Blijkbaar werden deze oude gebruiken tot voor kort ook hier in ere gehouden!
Met de komst van het Christendom veranderde deze traditie niet. Het concilie van Trente (1545-1563) gaf de opdracht aan de pastoors om de huwelijke en dopen te registreren. De instructies over het geven van doopnamen staan in de Catechismus Romanus (1566), uitgegeven in opdracht van het concilie. Hier staat in "Eindelijk geeft men een naam aan den gedoopte. Daarvoor zal men den naam kiezen van iemand, die om zijn uitstekende vroomheid en godsdienstigheid, onder het getal der heiligen opgenomen werd. Met de naam van een heilige te dragen, zal men gemakkelijk opgewekt worden om ook zijn heiligheid en zijn deugd na te volgen".
Dit wil echter niet zeggen dat de pastoors het kind een naam gaven. De ouders gaven het kind een roepnaam, de pastoor zocht een hierbij passende heilige. Dat de Germaanse traditie van naamgeving en de wens van de Kerk om Heiligen namen toe te passen zonder problemen in elkaar pasten, blijkt duidelijk uit de naam Dirk, een verkorte naam van Diederik. Bij de doop werd dit Theodorus, in het dagelijks leven bleef het Derik. Zo ook Gerit of Gerhard (gedoopt als Gerardus) en Hein of Heinrich (Henricus). In 1915 werd door pastoor Graaf een lange lijst met inheemse voornamen samengesteld met de hierbij corresponderende "geschikte heiligen".
Deze vernoemingsregel verklaart ook het verschijnsel van het verdwijnen van bepaalde voornamen in bepaalde families, zoals Kiliana (Leysten) en Amelbergus (Ummel), Gisbertus (van Enckevort).
In Brabant wordt in de 18e eeuw de eerste zoon vernoemd naar zijn grootvader, ongeacht of hij al of niet overleden is. Gevolg is dat er veelvuldig grootvader en kleinzoon met de zelfde voornaam en achternaam op de zelfde boerderij wonen. Om deze toch uit elkaar te houden kregen ze een extra toenaam, Jan junior en Jan senior, of Jan de Jonge en Jan de Oude. Dat hierdoor de achternaam ontstaan is van De Jong is wel duidelijk. In Brabant staat de achternaam De Jong op de 10e plaats van de meest voorkomende achternamen in 1947 met totaal 4550 maal. In Limburg 629 maal waarvan de meeste in Zuid-Limburg. In Horst en Sevenum kwam deze achternaam niet voor in 1947. Ook voor 1900 wordt de achternaam De Jong in Sevenum niet vermeld. Dit geeft ook aan dat de vernoemimgsgebruiken in Noord-Limburg afweek van Noord-Brabant in de tijd dat de achternamen vast doorgegeven werden aan de kinderen. Dit was voor Sevenum omstreeks 1700.
Ook in het Maas- en Swalmdal komen we geregeld de toevoegingen 'de Jonge' en een enkele maal 'de Oude' tegen om onderscheid te maken tussen personen met eenzelfde voor- en achternaam. Enkele voorbeelden: Jan Thielen den Alde (Offenbeek 1559), Jan Pijpers de Jonge (Swalmen 1668), Jacob Bongers de Jonge (Beesel 1781). Bij heel wat gevallen gaat het hier om vader en zoon. De toevoegingen 'junior' en 'senior' treffen we vooral aan in de Latijnse kerkregisters, vanaf midden 19e eeuw ook steeds vaker bij notarissen.
R.A. Ebeling, Voor- en familienamen in Nederland,Geschiedenis, verspreiding, vorm en gebruik. Centraal Bureau voor Genealogie Den Haag 1993