Van Aalsbeek tot Grijze Paal - Toponiemen in Belfeld | ||
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z | ||
Maalbeekerhöhe |
Google Maps |
|
Café Maalbeekerhöhe, plaatselijk beter bekend als Tuuënke Janssen, is het laatste huis langs de MAALBEKERWEG. Enkele tientallen meters oostelijker loopt de rijksgrens tussen Nederland en Duitsland. | ||
Maas |
Google Maps |
|
Belfeld wordt aan de gehele westzijde begrensd door de Maas. De plaats heeft haar landelijke bekendheid ook grotendeels te danken aan de Maas, namelijk vanaf de aanleg van stuw en schutsluizen in 1927. De oude dorpskern van Belfeld lag eveneens aan de Maas. Wegens het zogenaamde stapelrecht van de stad Roermond kon Belfeld zich echter niet ontwikkelen tot havenplaatsje. De oude dorpskern had vroeger geregeld last van hoog water. De wateroverlast van 1993 en 1995 ligt velen nog vers in het geheugen. De waterstand van 1926, toen het water ongeveer een halve meter hoger stond, kennen we vooral van oude foto's. Minder bekend is de nog hogere waterstand van 1643, toen het water nog enkele decimeters hoger kwam dan in 1926. Gedenkstenen in de gevel van een huis op de Parade in Venlo geven enkele van deze hoogwaterstanden aan. |
||
Maasoeverveld |
Google Maps |
|
Op verzoek van Jacob van Loum, burgemeester te Roermond, getuigden Sander an gen Broick, oud circa 72 jaar, en Jan Jennissen, oud circa 52 jaar, beiden wonend te Belffent, in 1590 dat zij van hun voorouders hadden begrepen, zoals ook bij het laatste beleid was verteld en door niemand was tegengesproken, dat de erfgenamen van de Reijtt eertijds een gedeelte van hun erf hadden afgestaan voor de aanleg van een weg naar de Maas ter breedte van 3/4 roede, waartegen deze erfgenamen in erfruil ½ morgen van een kleine aanwas uit de gemeente hadden ontvangen. In 1633 droeg Lenart Korvers met toestemming van zijn vrouw Jennen een moeshof van ongeveer 20 roeden, gelegen naast Mercken Dericks, met de korte zijden grenzend aan Jacob Hanen en het straatje naar de Maas, over aan Peter Wolffertz en Marie Fliegers, echtelieden. Het is niet duidelijk of hier de MAASSTRAAT of het Maasweggetje wordt bedoeld. |
||
Maasweggetje |
||
In 1719 verpandden Jan Engelen en Barbara Waghens land aan het Maesweghsken gelegen. Op de kadastrale minuutplans (sectie A) staat de benaming Maeswegske aangegeven voor de KAPELWEG tussen de RIJKSWEG en de kapel. | ||
Aan de rand van de steilrand, bijna bij de huidige grens met Duitsland, ligt een grote langgevelboerderij langs de rand van de weg. Deze hoeve, met op een van de gevels het ankerjaartal 1766, is alles wat over is van een voormalig Guliks leengoed. De oudste vermelding van Malbeck dateert van het eind van de 14e eeuw. Tussen 1394 en 1398 verpachtte hertog Willem van Gelre een losplaats ('eynen amer') langs de Maas aan Heijnken Tilmanssoen van Eyle en Willem Gysensoen van Bollefelt en hun erfgenamen. De pachters mochten de loswal gebruiken om er mergel te laden en lossen. Om hun handelswaar te kunnen vervoeren, werd een weg aangelegd doir dat Merlebroick tot Maelbeek. De eerste leenman die we met naam kennen, was Goedart Joede. Samen met zijn vrouw Kathereine verkocht hij de hoff tot Moelbeck of Moilbeck op Sint Lambertusavond (16 september) 1418 aan Goedart Hoeufft en zijn vrouw Aleida. Deze overdracht werd mede goedgekeurd door Heinrich Spede, de adellijke bewoner van het goed Altenhof bij kaldenkirchen (D). Deze mocht zich woudgraaf noemen, net als de eigenaren van kasteel Hillenraad in Swalmen, de eigenaren van de Asselterhof in Asselt en de familie Von Agris als eigenaren van het goed Amersloo bij Bracht. Maar Spede moest vooral mee zegelen omdat bij Malbeck een watermolen hoorde waarop diens laeten of lijfeigenen verplicht hun graan moesten laten malen. Deze zogenaamde dwangmolen zorgde voor een groot gedeelte voor de inkomsten van Malbeck, dat dus niet op het Gelderse Belfeld was geöriënteerd, maar op het Gulikse achterland. De eerstvolgende vermelding van Malbeck die we kennen, dateert van 1504, toen Dietrich Hort en Jan van der Smitten werden beleend. De familie Van der Smitten was in 1536 tevens leenhouder van het huis Wambach onder Tegelen. In 1557 werd Malbeck geclaimd door de minderjarige kinderen van Deyrich vom Bruck en Lisbet Houptz - ongetwijfeld een andere schrijfwijze voor Hoeufft -, zodat het erop lijkt dat de belening van 1504 slechts werd gedaan door een plaatsvervanger of hulder. Met het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werd ook de omgeving van Malbeck onveilig door rondtrekkende troepen en tegen het eind van de 16e eeuw lag de boerderij "wuist und nicht gebawet". In 1599 liet Dierick van Lom een verklaring afleggen door zijn tante Lijsbeth Cranen. Op de vraag of haar moeder Lijsbeth Hoetz het goed Molbeck terecht of onterecht bezat, verklaarde dat zij wist dat de broers Peter Houfft der Alde en Dierick Hoefft hadden geprocedeerd over ¼ deel van het goed te Malbeck en dat zij dit proces hadden verloren. Helaas bevat de zeer slecht leesbare akte verder onvoldoende aanknopingspunten. Met het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) kon de omgeving even adem halen. Op 21 maart 1609 verkochten Werner Huyn van Amstenrade, maarschalk van Gulik en ambtman te Brüggen, en zijn vrouw Liffert van Leerodt het leengoed Malbeck aan Ido van Grammay, landrentmeester van Gelder en heer van Hagenbroeck bij Thorn, en diens vrouw Theodora van Heerma. Op de landkaart die landmeter Taisne in 1623 maakte van het ambt Montfort, staat Malbeck - hoewel buitenland - aangegeven als eigendom van Gramaij, inclusief watermolen, molenvijver en twee verdere gebouwen aan weerszijden van de Molenbeek. Hun dochter Johanna Cornelia van Grammay erfde Malbeck plus de Hondercamp. Zij trouwde rond 1650 met Johannes Alexander Balthasar von der Reidt, later ook Van de Riet genoemd, die in 1654 werd beleend. Zij lieten tussen 1651 en 1662 zes kinderen dopen in Roermond, waar ze kennelijk woonden.
Hun zoon Anton Ferdinand Josef von der Riet, in 1684 gedoopt te Kaldenkirchen, werd zo op 2-jarige leeftijd erfgenaam van Malbeck. Hij trouwde vier keer. De eerste keer in 1715 met Sybilla Elisabeth van der Meersen, dochter van de burgemeester van Venlo; zij overleed in 1720. Een jaar later hertrouwde Anton Ferdinand met Anna Ludovica de Bruyn, afkomstig van huis Langenfeld bij Wankum (D); zij overleed in 1722. Van de Riet trouwde een derde maal, ditmaal met Maria Catharina de Samarano, met wie hij een hele reeks kinderen had, waarvan enkele in Beesel werden gedoopt (1724-1727), waar het echtpaar kennelijk enkele jaren woonde - als huurders van kasteel Nieuwenbroeck? - voordat ze weer naar Kaldenkirchen verhuisden. Anton Ferdinand werd in 1743 opnieuw beleend met Malbeck. Malbeck werd nu eigendom van zijn drie nog levende kinderen: Godfried Albert, Anna Maria Anestina en Johan Baptist, die ieder eenderde deel kregen. Godfried was in 1762 gehuwd met de enkele jaren oudere Antonia Hermina van der Vucht uit Venlo, die bezittingen in Velden en Lomm in het huwelijk bracht. De geestelijk gehandicapte Anna verbleef lange tijd in het klooster te Grubbenvorst, waar ze werd verzorgd uit de inkomsten van haar aandeel. Nog datzelfde jaar - mogelijk al vóór de genoemde verkooppoging - gingen de gebouwen in vlammen op. Getuige de jaarankers in de oostgevel werd de boerderij in 1766 herbouwd en in de top van de gevel kwam - eveneens als muuranker - het familiewapen Von der Reidt: drie wuivende rietpluimen in een soort kelk. Intussen boterde het al geruime tijd niet meer tussen de beide broers. Johan, die op Malbeck woonde, was echter financieel niet in staat om zijn broer en zus uit te kopen. Uiteindelijk werd in 1772 een schikking opgesteld, waarbij zijn oudere broer Godfried Albert zijn broer en zus uitkocht. Maar ook hiermee kwam nog geen einde aan alle onenigheid. De problemen werden pas "opgelost" toen Godfried vrij plotseling overleed. Intussen ging de wereldpolitiek niet voorbij aan Malbeck. In december 1792 werd een deel van het ambt Brüggen bezet door Franse troepen. Ook Malbeck ontkwam niet aan inkwartieringen en had veel te lijden van de oorlogsomstandigheden. Carolina von der Reidt hield het voor gezien en verhuisde naar een klooster. Zij zou Malbeck nooit terugzien. Op een kaart uit 1792 zien we dat Malbeck op dat moment niet alleen bestond uit de hoeve met de molen, maar binnen een omgrachting zien we ook nog het oude herenhuis, een zogenaamde moated site. Na een lange strijd tussen haar voogden en de mankamer van Brüggen, waaronder het leengoed valt, werd de hoeve enkele malen verpacht door de mankamer. De opbrengsten vielen echter tegen. Met de afschaffing van de heerlijke rechten in 1798 verviel de maaldwang voor de laten van de Altenhof. In 1805 werd het contract niet verlengd: de molen stond stil en de gebouwen waren onbewoond. Doordat - na de val van Napoleon - tijdens het Congres van Wenen (1815) gewijzigde landsgrenzen werden afgedwongen, werd Malbeck in 1817 toegevoegd aan het Koninkrijk der Nederlanden. Molenaar in deze periode was Henry Smeets. Hij woonde in 1814 onder Kaldenkirchen maar deed als buurman wel mee aangifte van de geboorte van een kind bij de familie Schonenborg die hier op de grens van Nederland en Pruissen een boerderij pachtte. Malbeck, nu Maalbeek genoemd, werd opnieuw verkocht. Tijdens de voorgaande jaren waren de boerderij en de watermolen in handen gekomen van Henri Godefroid Syberz, eerst landschrijver van Brüggen en later rechter in Krefeld. Na zijn overlijden werd de watermolen, met twee maalwerken, en de nabijlegen Hoenderkamp op 5 augustus 1819 in de herberg van de weduwe Thör in Bracht te koop aangeboden door Anna Elisabeth en Walburgis Sybers, zussen van de vorige eigenaar. Kennelijk werd geen egschikte koper gevonden, net als op 20 oktober van datzelfde jaar, toen het riddermatige goed Malbeck samen met Lankeshof (ook Roerbergshof genaamd) in Born bij Brüggen opnieuw te koop werden aangeboden. Het is nog onduidelijk of een zitting op 9 december 1819 - ten overstaan van notaris Joannes Nepomucenus Courth te Krefeld - uiteindelijk wél een nieuwe eigenaar opleverde. Waarschijnlijk waren dat molenaar Piet Lommen en zijn vrouw Elisabeth Kurstjens, die vanaf 1817 als pachters op Malbeck woonden. Na zijn dood in 1836 werd de molen nog enige tijd draaiende gehouden door zijn weduwe en kinderen, maar daarna kwam ze weer stil te liggen en verviel ze gedeeltelijk en kennelijk werd ze opnieuw verkocht. Toen het Kadaster werd ingesteld, was Malbeck eigendom van Anna Margaretha Winckels, weduwe van Willem Bongers. Op 10 januari 1846 verkochten Anna Margaretha Winckels en haar (tweede?) man Johan Mathias Giehlen, renteniers te Lobberich, de pachthoeve Malbek of Malbekkermolen voor fl. 3800,- aan Karl Wilhelm Ruping, koopman en grondeigenaar te Düsseldorf. In advertenties van datzelfde jaar wordt echter Johan Meinhard Zillessen, een tabaksfabrikant uit Kaldenkirchen, genoemd als eigenaar van de watermolen, 'nieuw ingerigt als tarwe, rogge, garst en pelmolen, alsmede voor het knooken stampen'. Of de molen ook daadwerkelijk in bedrijf is geweest als beendermolen, is niet bekend. In oktober 1847 werd Malbeck verpacht aan de familie Lutters, maar hoewel de molen werd opgeknapt, was er weinig bedrijvigheid. Op 10 oktober 1854 werden de Belfeldse bezittingen geruild met Antoon Hermans en diens vrouw Anna Maria Meussen. In ruil hiervoor ontving Ruping een windmolen met woonhuis en boerderij te Materborn (Kreis Kleve). Voor Hermans was het geen succes; de opbrengsten bleven tegenvallen. De meeste mensen lieten hun graan malen op de molens van Ronckenstein (gemeente Beesel) en Holtmühle (Tegelen). In 1857 verkocht hij Malbeck weer terug aan Ruping. Ruim 15 jaar nadat hij Malbeck had gekocht, deed Ruping de boederij met watermolen alweer van de hand. Op 13 juli 1861 droeg hij ze over aan de bejaarde Bernhard Oberbanscheid, landbouwer op de Karpenhof te Selbeck (D). Samen met het gezin van zijn dochter Agnes en schoonzoon Friedrich Fohren vestigde hij zich nog voor de winter op Malbeck, waar nog eens twee kinderen werden geboren. Nadat Oberbanscheid op 16 augustus 1865 overleed, erfde dochter Agnes als enige erfgename al zijn bezittingen. De familie Fohren besloot daarop om Malbeck te verkopen en zich op Gerritten bij Venlo (in 1882 verkocht aan Duitse zusters, die het huis verbouwden tot klooster Mariënthal). Om de aankoop van Gerritten te financieren, leenden ze fl. 7.000,- van Lodewijk Frans Hubert Beerenbroek met Malbeck als onderpand. Op 9 oktober 1868 werd Malbeck overgedragen aan Justus Beisenhertz en Elisabeth Hekendorf, grondeigenaren te Lanstrop, Kreis Dortmund (D). Ook Beisenhertz had moeite om het hoofd boven water te houden. In 1883 werd de watermolen, gelegen ten oosten van de huidige langgevelboerderij, dan ook gesloopt. Twee jaar later was zijn schuld bij de erven Beerenbroek zo hoog opgelopen dat een gedwongen verkoop op 24 augustus onvermijdelijk was. Zo werd Malbeck eigendom van Maria Beerenbroek, gehuwd met mr Frederik baron Wittert van Hoogland in Den Haag, die haar belangen - ook na de aankoop - liet behartigen door haar broer Oscar. In 1896 werden de resterende gebouwen eigendom van de firma Houben & Steegh uit Venlo, die eigenaar bleef tot 1970, toen ze werden verkocht aan de familie Brauer uit Belfeld. Vanaf 1974 werd Malbeck - na een grondige verbouwing - vooral geëxploiteerd als horecabedrijf. Bij een verdere verbouwing in de 90'er jaren van de 20e eeuw werden de gebouwen okergeel geverfd en werden twee driehoekige dakkapellen toegevoegd. Eind 1996 werden de resten van de oude watermolen opgegraven. Plannen om deze ruïne een nieuwe functie te geven, werden echter nooit uitgevoerd. Jos. Funken: Op Malbeck. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 10 (1990). |
||
Malbecker Bemden |
||
In 1612 verkochten Johan op Heijs en Thrincken land in de Benden te Moelbeck gelegen tussen de landrentmeester Grammaij en verkoper, met een korte zijde grenzend aan de gemeente, voor een niet genoemd bedrag over aan Leonartgen Tuffers. Volgens een beleid uit 1684 was Jan Bucken aen Moelbecker beintien in overtreding. |
||
Malbeckerkamp |
||
In de OAT van 1843 worden de percelen C 38 t/m 90 aangegeven als Malbekerkamp. De percelen 38 t/m 46 werden ingeschreven als vijvers, eigendom van koopman Pieter Mathijs Beelen en burgemeester Joannes Kessels. Deze vijvers lagen ten oosten van de KORTEWEG. | ||
Malbeckerbos |
Google Maps |
|
MARGRIETLAAN |
||
Op het eind van de BROEKSTRAAT ligt een opvallend gebouw: de uit rode en witte bakstenen opgemetselde Mariahoef. | ||
MARKT |
||
|
||
Martensgoed |
Google Maps |
|
In 1603 verkochten Heinrich Gijsen, Merrij Hanssen en Claes Fliegen 1 morgen land genaamd Mardtens Geudtgen, aan gen Loe gelegen tussen Goetzen op gen Broeckh en Steincken Jansdochter, met een korte zijde grenzend aan de openbare straat, met 'der poedtingen (aanplant), uitschlauch und aller anderer gerechticheit', belast met een half 'grevenrecht', over aan Leonardt den Muller an gen Loe en Griedtgen, echtelieden. | ||
Masen, de |
Google Maps |
|
De Maesen was al in 1666 een benaming voor de bemden langs de oever van de Maas. In 1766 verruilden Michiel Janssen en zijn vrouw Sebilla Bongers hun 'Maes' onder de klokkenslag van Belfelt aan de Melgerstraet gelegen tussen Wilhelmus Franssen en de openbare 'maesen' tegen landerijen elders. |
||
MAURITSSTRAAT |
||
Meelderbroek |
||
Het Meelderbroek vormt van oudsher één geheel met de gemene gronden langs de voormalige Gelders-Gulikse grens. In de zuidelijk gelegen buurgemeente Beesel wordt dit gebied aangeduid als Meerlebroek. |
||
MEELDERBROEKWEG |
||
In de OAT van het kadaster wordt de gehele sectie C rond 1842 aangeduid als Meelderbroek. |
||
Meerlebroek |
Google Maps |
|
Mensdijk |
Google Maps |
|
Bij een beleid in 1684 werd vastgesteld: "De brugh op Mensdijck heeft twee groote gaeten in dat daer over niet gevaren en
can worden, die Merten in de Betouw moet maecken." |
||
In 1570 verklaarden Jan Dijerickssoen in der Hoeven met toestemming van zijn vrouw Merije, burgers te Roermond, en Neel, zus van Jan voornoemd, dat zij een goed te Belfeld, hen nagelaten door hun moeder Alith Lenaerts van Swamen, hadden verkocht Thiess van Belfelt en Ursell, echtelieden en burgers te Venlo. Deze goederen omvatte o.a. een stuk land te Oevertyeglen aan de Mergelstraet gelegen. In 1611 werd een stuk land aan de Mirgelstraet gelegen verkocht. In 1768 schreef B. Heerkens een brief aan het Hof van Gelre, betreffende nieuwe ontwikkelingen bij het kolen- en zakkendragersgilde van de stad Roermond, met betrekking tot het kerspel Belfeld gelegen in het ambt van Montfort, Overkwartier van Gelre, ressorterend onder de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden. Allerhande koopmansgoederen zoals kolen, kalk, mergel, rogge, boekweit, haver en andere granen werden in Roermond gelost en geladen, uitsluitend door bovengenoemde gilden. Zij beweerden met uitsluiting van de inwoners van Belfeld het recht te hebben te laden en te lossen in Belfeld. Schepen Timmermans, commissaris van genoemd gilde in Roermond, dreigde zelfs de schipper en zijn schepen te arresteren en in beslag te nemen, indien door eigen bewoners gelost of geladen zou worden. Voor Roermond betekende dit eigenlijk hét grote voordeel van het zogenaamde stapelrecht. Kennelijk bleef het stapelrecht van Roermond onder druk staan, zoals we ook lezen in de Handelingen van de Magistraat van Roermond van 13 oktober 1769. Willem Joosten, burgemeester te Belfeld, gehuwd met Margaretha Hommen, en diens kinderen Henricus en Margaretha, hadden in Belfeld een huis aan de Mergelstraat gebouwd op de uiterste grens van Belfeld langs de Venlosche Passage naar Tegelen, niet ver van Gesteijl, Guliks grondgebied, om daar handel in kolen, kalk en mergel te drijven. Joosten zei dat hij meende dat hij daar zijn koopmanschap kon drijven net zoals die van Gesteijl en Tegelen. Eerst later had hij vernomen dat Roermond het stapelrecht bezat op de omslag in het gehele ambt Montfort, waarin dit huis lag. Joosten kon nu niet concurreren tegen die van Tegelen en vroeg vrijstelling omdat het huis ook drie uur van de stad lag; hij wilde jaarlijks 24 gulden Brabants betalen. De omslag werd voor 12 jaren toegestaan. |
||
Mergelweg |
Google Maps |
|
Al in een akte uit 1660 wordt een Melgerwegh genoemd. Benaming Mergelweg langs de Leemhorst (landmeterskaart 15 april 1792) voor de grensweg tussen Belfeld en Tegelen . |
||
Mijnenakker |
Google Maps |
|
In 1439 verkocht Mechteld van der Hese uit Venlo een grondrente van 5 malder rogge ten laste van negen percelen in den Loerrenvelde in het kerspel Tegelen, waaronder een perceel genaamd der Mijnnenacker, aan de Kruisheren van Venlo. | ||
Mingelshuis |
Google Maps |
|
In 1744 verkochten Willem Smiets en Anna Haenen een huis en hof plus landerijen aan Matijs Mengels en Elisabeth Heldens. In de 'Lijst van consumptie' van 1748 wordt Mattijs Mengels vermeld als 'potbacker'. In 1754 kochten Mingels en zijn vrouw de helft van een huis onder Belfert an gee Loee gelegen, afkomstig van Paulus Demkens. Dit huis werd kort na deze verkoop genaast door Hendrik Wemers, die het in 1756 verpandde. |
||
MOLENBEEKWEG |
||
Mommerskamp |
||
De OAT van rond 1842 gebruikt foutief de benaming Nommerskamp voor de percelen C 147 t/m 152. Op de kadasterkaart wordt het gebied correct Mommerskamp genoemd. | ||
MOMMERSWEG |
||
Monnikenhoek |
Google Maps |
|
In 1608 verkocht Gerardt de Groett 2 morgen land en een bemdje onder Belffen gelegen tussen Bouxhaeffer land en Heinrich Schuechmeckers land, met de korte zijden grenzend aan de openbare weg en de Maas, en het bemdje gelegen tussen het land van wijlen Thulmen Burskens en 'neven des Munckens landts op Sancter Claes baendt', aan Wilmken Beurskens. Volgens de OAT van rond 1842 waren de percelen A 908 en 909, genaamd Monnikenhoek, toen eigendom van de gemeente respektievelijk priester H.W. Canoij te Linne. |
||
MONTFORTSTRAAT |
||
Mooi, de |
Google Maps |
|
In 1661 verkocht Jan Fullingh namens de gezamenlijke erfgenamen van Emondt Fullincx drie stukken akkerland groot crica 7 vierdel, te weten een stuk land genaamd Tijskens Morgen, gelegen in het Loijervelt tussen Jan Waegens en Hollenders erf, met de korte zijden grenzend aan de Craenacker en de weg; een stuk land gelegen aen gen Moeij tussen Hendrick Haenen en de erfgenamen van Ditgen Meins, met de korte zijden grenzend aan Fullincx erf en de Bergh; en een derde stuk genaamd den Halven Mouij, aan Gerart Peeters en Jacoba Bongars. | ||
MULDERSPLEIN |
||
Sjeng Geurts: De mulder van Belfeld. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 10 (1990). |
||
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z | ||
© Loe Giesen, Reuver 1983-2015 |