Tussen Maas en Meerlebroek - Toponiemen in de gemeente Beesel | ||
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z | ||
RAADHUISPLEIN | ||
Het marktplein van Reuver werd naar aanleiding van de verplaatsing van het gemeentehuis op 26 juni 1978 officieel omgedoopt in RAADHUISPLEIN. Op de Smaberskaart uit 1781 staat het plein niet aangegeven als zodanig. Het perceel was toen eigendom van Joanna Trines, tevens eigenaresse van de herberg Den Roover (nu garage Feijts). Hoewel formuleringen als ten gerechs huijse binnen Besel (1772) of in den gerichtskaemer tot Besel (1779) al geruime tijd gangbaar waren, beschikte de gemeente tot de tweede helft van de 19e eeuw niet over een gemeentehuis. ![]() Ook na de naamswijziging bleef het plein in de volksmond gewoon 'de Mert' heten. |
||
Rabatten | ||
Het woord 'rabat' is afkomstig van een methode uit de bosbouw die rond 1800 voor het eerst wordt vermeld. Bij deze methode wordt de bosgrond bewerkt tot langgerekte ophogingen afgewisseld door langgerekte greppels, vergelijkbaar met aardappel- of aspergeakkers. Rabatten werden vroeger op zowel droge als natte percelen aangelegd om de waterhuishouding beter geschikt te maken voor de groei van bomen, zowel naald- als loofhout. |
||
Raederhof of hof T'gen Raede | Smabers 6/35 | |
Zie: Rayerhof. | ||
RANONKELSTRAAT | ||
De Ranonkelachtigen of Ranuncaluceeën vormen een plantenfamilie met 1300 soorten verdeeld over 50 geslachten die vrijwel uitsluitend voorkomen in de gematigde zône. De planten zijn vaak giftig. Bekende geslachten binnen deze familie zijn bijvoorbeeld de akelei, monnikskap en boterbloem. Buurt Vogelsweyde. Vastgesteld bij raadsbesluit van 25 juni 1979. |
||
Rattenkast | ||
De eerste geschreven vermelding van de Rattenkast dateert uit de tweede helft van de 19e eeuw. In de Grote Historische Provincie Atlas (situatie 1837-1844) is het perceel te zien als een puntige inham bij de bossen langs de oostzijde van de Rijksweg. Op een kaart uit 1864 van de gemeentelijke verpachtingen van het Meerlebroek staat dit puntige perceel ook woordelijk aangeduid: "Gemeente dennenbosch Rattenkast". Hetzelfde gebied wordt tevens aangeduid als exercitieterrein. Volgens de wegenkaart van 1901 betreft het sectie D perceel nr. 1257. Niet geheel duidelijk is, wanneer en waarom dit gebied, gelegen op de zuidhoek van WELKENSVENWEG en HEIDEWEG, aan deze naam kwam. De benaming lijkt te wijzen op de aanwezigheid van ratten. Misschien speelde de vroegere aanwezigheid van de vlasroten hierbij een rol. Een voorstel om de huidige HEIDEWEG in 1964 te benamen als 'Rattenkasweg' werd na bezwaren van de aanwonenden ingetrokken. |
||
Ravensboom | Smabers 4 | |
In 1559 legde Peter Beurskens, wiens vader ongeveer 35 jaar eerder pachter op de Hoosterhof was geweest, een verklaring af over het gebruik van een heg bij de Ravensboem. Latere vermeldingen van de Ravenshegge hebben ongetwijfeld betrekking op dezelfde heg. | ||
Ravenshegge | Smabers 4 | |
De oudste vermelding van de Ravens heghe dateert van 1606. In 1654 mat landmeter Keullen tot aan de Raeffes heghe. De ligging moet worden gezocht nabij het Kievits valder en de Groeneweg. De naam houdt mogelijk verband met aanwezigheid van raven. Deze grootste van de kraaiachtigen komt in onze omgeving reeds lang niet meer voor als broedvogel. Benamingen met 'raven' houden vaak verband met gerechtsplaatsen. Hiervoor zijn in dit geval geen aanwijzingen. | ||
Rayer Bemden | Smabers 6 | |
![]() Ook in latere akten duiken de Rayer Bende (1669), Raijer Bemden (1758, 1767), Raeijer Bemden (1758) of Raeijder Benden op. Op de Smaberskaart uit 1781 vinden we de veldnaam Raeijer Bembden vermeld voor het vochtige gebied aan weerszijden van de Huilbeek, begrensd door KASTEELWEG, BUSSEREINDSEWEG, Schansweg en BAKHEIDE. Smabers geeft ongeveer parallel aan de BAKHEIDE een nu verdwenen weg aan die aansloot op de Rayerweg. |
||
Rayerhof | Smabers 6/35 | |
Mogelijk was het leengoed op het eind van de 13e eeuw in handen van Theodericus (Dirk) de Grunouwen, vermeld in de rekening over de jaren 1294/1295 van het ambt Kessel. Dirk noemde zich naar Gronau, een stadje niet ver van Bentheim. Theodericus, die kennelijk onderrentmeester was van het ambt Kessel, wordt daar genoemd samen met o.a. Godefridus Birch (de kasteelheer van Kessel) en Willelmus de Swalmen. Ridder Dirk van Gronouwen wordt nog genoemd in 1311 over tienden bij Beuningen (bij Nijmegen). En waarom we denken dat hij een relatie had met Beesel? Dat volgt nog... De oudst bekende leenman waarover wat meer zekerheid bestaat, was Emont van Wilderade. In 1361 wordt hij voor het eerst vermeld als 'knape'. Op 1 augustus 1368 werd hij beleend met 'den goede toe Besel geleghen ten Raede' en met de hof Oijen bij Broekhuizenvorst. In een belastinglijst uit 1369 wordt hij onder Bezel aangeslagen voor de maximale acht pond. Vermoedelijk was hij familie van de ridders Willem van Elmpt en Johan van Kessel. In een akte uit 1381 bezegelde een zekere Wynricus van Wildray een akte waarbij Eva van der Masen haar aandeel in een huis te Beesel verkocht aan haar neef Peter van de Masen. Dezelfde Wynricus van Besel was enige tijd leenman van het Gelderse leengoed genaamd Alphen onder Echt, dat later vererfde op Ritschart van der Biessen. In 1427 verkochten Rytsart van der Biesen en zijn vrouw Fya van Wildenraide cijnsrechten op land te Rykel aan het klooster Maria Weide te Venlo. Ook was de familie Van Wildenrade waarschijnlijk leenman van de hof Oyen bij Broekhuizenvorst. In 1439 ontving Ritzken van den Biessen van zijn vrouw Fye van Wildenrade het vruchtgebruik van haar aandeel van het goed dat Derck van Wildenrade eerder van de hertog van Gelre had ontvangen. Derck droeg de hoff tot Oen in 1449 over aan zijn zoon Evert. Evert van Wilderade verkocht zijn deel van het leen genaamd Besel (d.w.z. Alphen onder Echt) in 1484 aan Willem van Vlodorp. Als Byssel wordt het leengoed in 1527 voor het laatst in de leenakteboeken vermeld. Een verband met Beesel is zeer onwaarschijnlijk. Keren we terug naar de hof Tgen Raede. Op 25 juli 1404 verklaarde Rykalt van Kenswilre dat hij door graaf Bernard I van Bentheim was beleend met de hof te Oyen en den gude to Besel gheheten tgheon Rade, inclusief de daarbij behorende visrechten, de rechtspraak, de tienden van Besel en het recht van voordracht van de pastoor. Tevens werd hij beleend met de goederen die Tilman van den Broke eerder namens ridder Derick van Gronowe in leen had gehouden, en de rechten die na het overlijden van Emond van Wilderade weer aan Bentheim waren teruggevallen. Omdat Rikalt in 1389 schepen was van Roermond, zal hij ook in deze stad gewoond hebben. Een jaar later werd hij door de hertog van Gelre beleend met de gruit (monopolie op kruiden voor de bierbrouwerij) van Roermond, een recht dat in 1359 eigendom was van zijn aangetrouwde oom Robijn van den Gruithuis. Rikalt was getrouwd met Margaretha, een nichtje van Robijn. Margaretha's andere ooms Gysbrecht, Dirk en Willem gaven in 1390 toestemming voor de belening. Rikalt was vrijwel zeker in 1396 eigenaar van de zogenaamde Rykaltsmolen op de Roer gelegen. In 1406 deed hij afstand van zijn rechten op de gruit. Hij overleed ongeveer vier jaar later. Zijn weduwe bleef tot zeker 1416 eigenaresse van de watermolen in Roermond (zie ook: Wylrehof, Rijkel-Swalmen). Of zij ook het vruchtgebruik van de hof Tgen Raede behield, is onbekend, maar volgens Gelders landrecht zal zij hierop recht hebben gehad. Op 12 maart 1410 werd Wilhelm van den Gruythuysse na het overlijden van Rijkalt van Konswylre beleend met de gruit van Roermond. Het huwelijk van Rykalt en Margaretha was waarschijnlijk kinderloos gebleven en het Bentheimse leengoed Tgen Raede viel vermoedelijk opnieuw terug aan de graven van Bentheim.
Hij werd opgevolgd door Sybert van Holtmullen. Samen met zijn vrouw Helwich van Brockhuysen kocht deze op 22 mei 1506 alle Tegelse goederen van Johan van Holtmullen Vullingszoon en Agnes Roevers, namelijk de Munt, de hof Ghen Bonghart en hun aandeel in de tienden en in het Vullinghhuijs. Doordat hun dochter Guede van Holtmuelen kloosterlinge werd in de Munsterabdij, weten we ook dat zij een broer Johan en twee zussen Appolonia en Golant had. Haar broer Gerard wordt echter niet in de sterfregisters genoemd. In 1527 werd Gerard of Geridt van Holtzmollen door graaf Everwyn van Bentheim beleend met de hoff to Oye, Tghen Raede met toebehoren en alle verdere rechten, die eerder van zijn vader wijlen Sybert van Holtzmollen waren geweest en na diens overlijden aan Bentheim waren teruggevallen. Op 22 maart 1537 legde hij de leeneed ten behoeve van graaf Arndt van Benthem nogmaals af. In 1540 verkochten Geraert van Holtmoelen en zijn vrouw Elyzabeth van Ympell een jaarrente gevestigd op de hof genaamd den Bongart bij de Munt in Tegelen gelegen. In 1577 werd de Munt bewoond door Willem van Holtmeulen.Op 17 juni 1544 beleende Gerat van Holtmolen Maes van Runckensteynn met de molen van Ronckenstein. Op 13 november 1549 bezegelde jonker Gerart van Holtmulen op ter Munten een verklaring inzake een doodslag in het Meerlebroek.Vermoedelijk hadden Gerard en Elisabeth een zoon Walrave en enkele dochters. Dochters Agnes werd non in het klooster Daelheim nabij Vlodrop (zie: Hoesterhof). Dochter Helwich trouwde met Johan van Holthuysen, erfgenaam van de hof Tgen Broeck, die slechts op een steenworp van Tgen Raede lag. In 1570 voerde van Holthuysen een proces tegen zijn zwagers Wilhelm van Lynssenich en Seger van der Horst, eveneens getrouwd met dochters van Gerard van Holtmolen en daardoor voor respektievelijk 1/8 en 1/16 deel medeeigenaren van de boerderij onder Biessel genant Tgen Raede. De problemen ontstonden doordat Van Holthuysen zonder hun medeweten een nieuwe pachter had aangesteld en bovendien een aantal bomen rond de boerderij had laten kappen en verkopen. Tijdens Johan's afwezigheid stuurden Van Lynssenich en Van der Horst op hun beurt paard en kar naar Beesel, lieten ook bomen kappen en verkochten deze ter plekke, terwijl zij het restant lieten afvoeren over de Maas. De ruzie liep uiteindelijk zo hoog op dat pachter Geiss van den Kamp officiële bescherming aanvroeg bij de drost van het land van Montfort en Kessel. Uiteindelijk kwamen beide partijen dankzij bemiddeling door Johan van Eill tot Baerlo, Wilhelm van Merwich tot Kessel en Jacob von der Pfortzen, stadhouder te Kempen (namens Van Lynsenich en Van der Horst) en Dietrich van Houlthousen tot Leuth, de rechtsgeleerde Leonart von Stalbergen en Jorgen Kreckelman, rentmeester van het land van Bruggen (namens van Holthuysen) op 26 mei 1570 tot een vergelijk. Door de drie betrokkenen werd een nieuw pachtcontract opgesteld, Van Holthuysen beloofde 150 eiken te planten en de tiende, die nu samen met de boerderij verpacht was, zou bij opbod openbaar verpacht worden.In het midden van de 16e eeuw verloor de boerderij haar rol als middelpunt van het Bentheimse leengoed. Aanleiding hiervoor was de bouw van Nieuwenbroeck, aan de overzijde van de Huilbeek. Deze nieuwbouw bij de vele eeuwen oudere Broeckerhof betekende tevens het begin van het einde voor de Rayerhof. In 1582 trouwde Ermgard van Holtmeulen, eveneens een dochter van Gerard en Elisabeth van Hönnepel genaamd van den Impel, in Nederwesel met Christoffel Buitendick. Dit huwelijk zou jaren later onderdeel worden van een langslepend proces. Ermgard was namelijk eerder als non geprofest in het Munsterklooster te Roermond. Bij de brute inname van de stad door de troepen van Willem van Oranje, in 1572, werden echter diverse kloosterlingen vermoord en de zusters van de Munsterabdij verlieten de stad. Na enige tijd keerden de meesten van hen terug, maar Ermgard koos uiteindelijke voor het wereldlijke leven. In 1584, na het overlijden van (oom) Willem van Holtmeulen, sloot Van Buitendick een overeenkomst met zijn zwager Johan van Holthuysen. Onenigheid over de naleving van dit contract zou leiden tot het reeds genoemde proces dat bijna veertig jaar lang voortsleepte en een schat aan historische informatie naliet.
In 1987 en 1988 werden tijdens twee korte opgravingen resten blootgelegd van de Rayerhof, waaronder een weermuur opgetrokken uit mergelblokken. Frans G.J. Geerlings: Het huis Nieuwenbroeck en zijn bewoners (deel 1). In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 6 (1986). |
||
Rayerstraat | Smabers 6 | |
Benaming Raijerstraet (1755) voor de NIEUWSTRAAT ter hoogte van de woning van Theunis van Cruchten. Zie aldaar. | ||
Rayer valder | Smabers 6 | |
Het eerder genoemde veehek, vermeld in processtukken uit 1653, en als Rayer valderen in 1696, was blijkens de Smaberskaart in 1781 nog steeds aanwezig. Onder de benaming Raeijer falder staat het hek ingetekend over de Molenweg bij de BUSSEREINDSEWEG. | ||
Rayerveld | Smabers 6 | |
Dit toponiem houdt verband met het werkwoord 'rooien', Middelnederlands 'roden'. Ook het werkwoord 'uitroeien' is hieraan verwant. De vroegste vermelding van het Rayerveld dateert van 4 januari 1435, toen het klooster Mariaweide uit Venlo (eigenaar van de Klerkenhof in Rijkel) aan Mathias Hertenstruyck 1½ bunder akkerland te Beesel in het Rodervelde gelegen in erfpacht gaf. Ook in latere akten wordt het Rayervelt (1569-1669) of Rijerveldt (1747) herhaaldelijk genoemd. Op de Smaberskaart vinden we de veldnaam Raeijer velt voor het gebied begrensd door HOOGSTRAAT, Haselterzijweg, Muizenhoek, Heideveldweg, BUSSEREINDSEWEG en NIEUWSTRAAT. Vermoedelijk was dit de middeleeuwse ontginning die bij de Rayerhof hoorde. De belastingschaal van de grond (zwaar) geeft mogelijk aan hoe ver deze ontginning oorspronkelijk reikte; de aansluitende velden van Haselt en Eijffelt vielen slechts in de belastingschalen 'licht' en 'middel'. Op 22 november 1872 werd aan Gerardus Teunissen een hinderwetvergunning verleend ten behoeve van een steenbakkerij in het Raayerveld. |
||
Rayerveldweg | Smabers 5-6 | |
Op de Smaberskaart aangegeven als een gemeenen wech (openbare weg) tussen de HOOGSTRAAT en de RIJKSWEG. De weg vormt in grote lijnen de scheiding tussen Rayerveld en Eijffelt in het zuiden en het Haselt in het noorden. |
||
Rayervoetpad | Smabers 5-6 | |
Dit voetpad, dat over enkele honderden meters parallel liep met de BUSSEREINDSEWEG, wordt reeds in een akte van 26 april 1587 vermeld als Rayer voetpad. Op de Smaberskaart staat het aangegeven als voetpat ten noorden van de BUSSEREINDSEWEG. Dit pad begon bij de Molenweg en liep van daar tussen de huizen en landerijen van het Rayerveld langs de terrasrand van de oude Maasoever, tot ongeveer aan de Heideveldweg. Een tweede tak van dit weggetje kwam uit op de Muizenhoekerweg. De Staat van Openbare Wegen uit 1901 vermeldt het voetpad onder de benaming Achter Bussering. | ||
Rayerweg | Smabers 6 | |
In het midden van de 17e eeuw werd de benaming Raijerweg gebruikt voor de huidige Molenweg. Deze weg behoorde tot de kasteelboerderij Tgen Raede en mocht dan ook alleen door de eigenaren en bewoners van deze boerderij worden gebruikt. Daarnaast wordt de benaming wel gebruikt voor een weg nabij Nieuwenbroeck. Op veel moderne kaarten wordt deze abusievelijk Bayerweg genoemd, hetgeen al aangeeft dat de benaming niet echt gangbaar was. De huidige Rayerweg wordt door Smabers aangegeven als een weg tussen de Kasteelweg en de splitsing BAKHEIDE/ SCHANSWEG. Deze weg langs de Rayer bemden vormde de gebruikelijke route van de huizen rond de NIEUWSTRAAT richting Bakhei en schans. |
||
Reeckziep, de | Smabers 10 | |
De enige vermelding van land gelegen aen de Reeckziep (1720) lijkt te wijzen op een ligging nabij de Schinheuvel. In het Middelnederlands is een 'sipe' een klein beekje. Mogelijk wordt de Reuverbeek bij de Klaashof bedoeld. Vergelijk: Het Sijpken, de Twee Sijpen en het Vloot. |
||
REGOUTLAAN, PATER | ||
![]() Robert Willem Hubert Regout werd op 18 januari 1896 geboren in Maastricht. Na zijn kandidaatsexamen brak hij zijn rechtenstudie in Utrecht af om op 5 januari 1915 in de Sociëteit van Jezus te treden. In 1924 mocht de Jesuiet zich na zijn doctoraal examen alsnog meester in de rechten noemen. Daarnaast studeerde hij filosofie en theologie. Op 15 augustus 1927 werd hij in zijn geboortestad tot priester gewijd. Na enkele andere funkties werd hij op 18 september 1939, op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, benoemd tot buitengewoon hoogleraar in het Volkenrecht aan de Universiteit van Nijmegen. Op 12 mei 1940, kort na de Duitse inval, publiceerde hij zijn visie op 'De rechtstoestand in bezet gebied' en reisde hij vervolgens door het land om te overleggen welke houding hij en andere juristen moesten aannemen tegenover de bezetters. Op 29 juni 1940 trof de Gestapo hem niet thuis aan, maar twee dagen later werd hij gearresteerd en overgebracht naar Arnhem. Van hieruit werd hij op 16 augustus weggevoerd naar de Alexandergevangenis in Berlijn, om in juli 1941 naar het concentratiekamp Dachau te vertrekken. Als gevange Nr. 26750 overleed hij hier op 28 december 1942. |
||
Reigersput | ||
In de jaren 1594 tot 1602 werd bijgehouden wie zonder toestemming hout had gekapt of heide had gehouwen, o.a. aan de Reigersputt in de Hasselt. Zie ook: Haselt. | ||
REMBRANDTSTRAAT | Smabers 10 | |
|
||
Reubekamp | ||
Vermelding van den Reeubkamp (1607) voor een van de landerijen die tot de Broeckerhof behoorden. De benaming zal ontleend zijn aan het gelijknamige gewas. De ligging is onbekend. | ||
Reutje, 't | Smabers 9 | |
Loe Giesen: Een trieste moord bij Reuver. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 16 (1996). |
||
Reuver, de | ||
Lange tijd werd aangenomen dat de benaming (de) Reuver nauw verbonden is aan die van de ridder Johan de Rover. Hij was zeer waarschijnlijk afkomstig uit Den Bosch en gehuwd met de erfdochter van het huis (Maas)Bree. In 1403 werd hij door de hertog van Gelre in plaats van zijn schoonzus en zwager beleend met de Hof te Lewen (zie: Buerense laathof), waartoe de Schei en de molen van Offenbeek behoorden. Zijn wapen, drie gouden molenijzers op een rood veld, werd door de Reuverse carnavalsvereniging geadopteerd. Reuver ontstond waarschijnlijk als pleisterplaats op de kruising van de handelsweg tussen Keulen en Antwerpen enerzijds en de verbinding Maastricht-Arnhem anderzijds. Op 15 november 1547 legde voerman Jacob Coppens uit Weert ten overstaan van een Antwerpse notaris een verklaring af, waarin hij liet noteren dat hij op zijn reis van Keulen naar Antwerpen zijn intrek had genomen bij Kerst (Christiaan) in den Roever. De volgende dag, zes november, vervolgde hij zijn reis over den gemeinen wech van Roverr gande nae Sijnt Lambertz. Daar, op de weg naar het veer van Kessel, werd hij samen met enkele anderen staande gehouden door vier gewapende ruiters met groene mantels, ieder gewapend met een roer. Coppens moest een gedeelte van zijn lading afstaan en daardoor natuurlijk achteraf tekst en uitleg geven aan zijn Antwerpse opdrachtgevers. Reeds enkele maanden eerder, op 17 maart 1547, is sprake van land in het huidige Reuversveld, mit einen voirhoefft op dat Ratgen, d’ander op den gemeinen wech van Roverz gande naer Synt Lambertz. Een schattingslijst uit 1533 noemt tussen de buurtschappen Leeuwen en Offenbeek o.a. Curst Roeuvers, waarmee waarschijnlijk de zojuist genoemd Kerst in den Roever wordt bedoeld. In 1563 is sprake van land ayn gen Ruyffer. Van alle kerkdorpen en gehuchten binnen de gemeente is Reuver tegelijkertijd het jongste en het grootste. Deze relatief snelle ontwikkeling betekende tevens dat, mede door de aanleg van de spoorlijn, een gedeelte van Offenbeek geannexeerd werd, terwijl de oude buurtschap Leeuwen met name door de woningbouw in het Reuversveld haar karakter als aparte kern verloor.
Aan de oostzijde van de weg lagen in de 18e eeuw eveneens al huizen. Op 20 april 1761 diende Arnoldus Ingenmiddel als gevolmachtigde van zijn zwager Joes Theunissen een verzoekschrift in om, samen met de erfgenamen van Hendrick Ingenmiddel, te weten de weduwe van Hendrick Ingenmiddel, nu hertrouwd met Hendrik Neeten, als vruchtgebruikster, en de voogden van de minderjarige dochter Hendrina Ingenmiddel, als eigenaresse, over te mogen gaan tot scheiding en deling van huis en moesgaarde gelegen aan de Reuver, plus ca. 16 morgen akkerland en houtgewas te Beesel, om hierna een gedeelte van deze goederen openbaar te verkopen. Op 9 november 1772 werden de goederen van de weduwe van wijlen Henderick Nieten, waaronder grond te Reuver op de Schinheuvel nabij de baan aan de Alde Straet, verkocht aan Reynaer Steevens.
In 1791 treffen we voor het eerst de aanduiding 'op den Reuver' aan. Wanneer en waarom het lidwoord 'de' in officiële stukken verdween, is onbekend. In het dagelijks spraakgebruik hanteren met name de oudere inwoners nog steeds de benamingen 'de Ruiver' en 'oppe Ruiver'. Hiermee wordt in de meeste gevallen de omgeving van de markt bedoeld. Onderstaande foto werd in 1938 genomen vanaf de Tasbeek in Kessel, aan de overkant van de Maas. In de verte zien we de kerktoren van Reuver. Links en achter de bomen de vele schoorstenen van de Reuverse en Offenbeekse klei-industrie. Jan Ickenroth: Het "Huys op den Roever" en zijn bewoner Jan Trines. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 2 (1982). |
||
Reuver, de Oude | ||
Benaming (1878) voor een woonhuis of boerderij, bewoond door Jan Joosten. Ligging onbekend. | ||
Reuverseweg | Smabers 6 | |
Dit toponiem voor de huidige HOOGSTRAAT werd in juni 1934 aanvankelijk voorgesteld als officiële straatnaam; uiteindelijk besliste de raad anders. | ||
Reuverspad | Smabers 9 | |
De benaming Reuverspaet werd rond 1770 gebruikt. De ligging is niet bekend; waarschijnlijk moet worden gedacht aan het pad dat van de Greun Haspel (hoek PARKLAAN/ST.-LAMBERTUSWEG) naar Reuver liep. | ||
Reuvers valder | ||
Vermeld als Reuver valder in 1654 en als Reuvder valderen in een lijst uit 1718. De ligging is niet bekend maar moet vermoedelijk worden gezocht in de omgeving van de huidige dorpskern. | ||
Reuversveld | Smabers 9 | |
_
|
||
Reuversweg | Smabers 9 | |
In april 1756 wordt een perceel langs den Reuverswegh vermeld. De omschrijving wijst op een stuk land ter hoogte van de huidige PASTOOR RIJNDERSLAAN, gelegen tussen de weg van het veer naar Reuver en het hieraan parallel lopende voetpat op de Smaberskaart. | ||
Reynengoed | ||
Het Reijnen goedt wordt reeds op 2 augustus 1567 vermeld onder de laatgoederen van de Nieuwenbroeckse leenhof. Op 16 december 1644 ontvingen Linnert Beurskens en consorten het Schroersgoedt, eertijds geheeten Reijnen goedt in leen. Waarschijnlijk had deze de boerderij gekocht van Dirck Heijnen, die zes dagen later de verplichte 12e penning betaalde aan Nieuwenbroeck in verband met het goed dat hij verkocht had. Op 5 september 1661 legde Jan Beurskens de leeneed af voor het Reijnen leengoedt; op 15 januari 1670 vernieuwde Ingel Beurskens de eed voor het Reijnen leengoedt in de Bosserstraat (NIEUWSTRAAT / BUSSEREINDSEWEG). | ||
RIJKEL | ||
Deze naam gaat mogelijk terug tot een hypothetische vorm *Rijkholt, hetgeen kan duiden op een bosrijke omgeving. Geen enkele bekende vorm laat evenwel een uitgangs 't' zien.
Rijkel wordt mogelijk al in de 10e eeuw vermeld in verband met de heilige Liudgerus (742-809), bisschop van Münster (D) : Landfrid tradidit ad scm Liudgerum duo mancipia masculum et feminam Athaloldi filium Irmingerum in oppido Rikilo iuxta fluuium Masa; een nederzetting of versterking langs de Maas. Rijkel kende tot in de 19e eeuw de toponiemen 'Borgkamp' en 'Borgstraat'; mogelijk zijn beide terug te voeren tot het 10e-eeuwse oppidum. Met de mannelijke en vrouwelijke 'mancipia' (Latijn voor 'slaven') worden wellicht lijfeigenen bedoeld. Hoewel dit soort vermeldingen altijd vaak zeer moeilijk met zekerheid te koppelen zijn aan bestaande plaatsnamen, zal het aantal plaatsen langs de Maas met een naam 'Rikilo' beperkt zijn. In de 14e eeuw wordt de buurtschap met zekerheid genoemd als Rikel (1343, 1353). Latere schrijfwijzen zijn Rickel (1444), Rijckel (1444), Rijckell (1462) en Rijkelen (1859). De belangrijkste boerderij was ongetwijfeld de Klerkenhof, op de voet gevolgd door de Einderhof. In Rijkel lagen diverse bezittingen van kasteel Nieuwenbroeck. ![]() In januari 1754 verkochten Jan Simons en zijn vrouw Tiske van Obroek hun huis en hof te Ryckel gelegen tussen landscholtis Lindtgens (Einderhof) en het klooster de Weijde (Klerkenhof), inclusief landerijen o.a. gelegen in de Wefels Camp en den Donderbergh, aan hun schoonzoon Willem Beckers en diens vrouw Theodora oftewel Dircxke Simons. De nieuwe eigenaren verpandden de goederen nog diezelfde maand aan Willem Mengels en diens echtgenote Gertruijdt Peters. ![]() In 1782 werd het huis van Paulus Luttels en Gedula Rutten gelegen te Rickel openbaar verkocht aan Hendrick Heijnen en Gertrudis Hermans. Bij de Einderhof staat een particuliere kapel, gewijd aan O.L.V. van Lourdes. De kapel werd in 1927 gebouwd ter vervanging van een oudere, vervallen kapel. Loe Giesen: Pachtcontract van een aanwas bij Rijkel. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 19 (1999). |
||
Rijkelerveld | Smabers 1 | |
Reeds genoemd als Reickelsche Veldt in een akte uit 1606. |
||
Rijkelse Bemden | Smabers 1 | |
De aanwassen ten westen van Einderhof en Klerkenhof werden aangeduid als Rickeler Bembt (1708), Rijkelste Bembden (1752) en Rij(c)kelse Bem(b)den (1758). Op de Smaberskaart uit 1781 worden ze de Erven genoemd.
|
||
Rijkelse Bergen | ||
![]() |
||
Rijkelseweg | Smabers 1 | |
Blijkens een akte uit 1615 grensde de Reickelswegh aan het Rijkeler veld. Hieruit volgt dat de huidige ST.-ANTONIUSSTRAAT of Kerkweg wordt bedoeld. In 1631 klaagden Matthis in gen Nouwenhoff, Johan Quiten en Goerdt Keupers als pachter van Thiss in gen Nouwenhoff erover dat het pad vanaf de Rijckelschenwegh naar de Maas door derden werd gebruikt, hoewel dit geen openbare weg was. Volgens een akte uit datzelfde jaar liep de Reickelerwegh parallel aan de Cloijtens Paet; of dezelfde weg wordt bedoeld, is niet bekend. In de raadsvoorstellen inzake straatnaamgeving van 25 juni 1934 komt de 'Rijkelscheweg' voor als benaming voor de ST.-ANTONIUSSTRAAT, de benaming die na een amendement wel een raadsmeerderheid kreeg. |
||
RIJKSWEG | ||
De huidige RIJKSWEG vormt de belangrijkste noord-zuid verbinding door de gemeente. In zekere zin markeert de weg de scheiding tussen de oude ontginningen langs de Maas en de woeste gronden van het Meerlebroek. Het is niet bekend wanneer de weg werd aangelegd, maar gezien de natuurlijke obstakels is het onwaarschijnlijk dat de weg tot de oudste wegen behoort. Op de door Christian Sgrothen getekende kaart 'Gelriae, Cliviae Finctimorumque Licorum Verissima Descriptio' uit het eind van de 16e eeuw staat de weg aangegeven. Ook op de Muliexkaart (1662) staat de weg aangegeven. De weg volgt een tamelijk recht tracé. Bij het voormalige moeras van de uitloper van Blanckwater wijkt de weg even af van de rechte lijn.
Rond 1900 bouwde Andries Meusen aan de zuidzijde van de Schelkensbeek café Berg en Dal, later geëxploiteerd en aangekocht door Cornelis Vossen. In 1923 werd een perceel nabij de Schelkensbeek aangewezen als standplaats voor woonwagens. Iets zuidelijker bouwde Louis Denessen in 1924 een aardewerkfabriek waar vooral bloempotten werden gemaakt. Deze fabriek werd in 1928 uitgebreid en voorzien van electromotoren. P.Schoolmeesters kreeg in 1932 vergunning voor de bouw van woonhuis met café, vele jaren bekend als vooral chauffeurscafé Pierke.
In de voorstellen inzake straatnaamgeving van 25 juni 1934 werd de weg vanaf het oude gemeentehuis verdeeld in Rijksweg-Noord en Rijksweg-Zuid; na een amendement werd deze grens verlegd naar de monding van de STATIONSSTRAAT.
In 1917 werd het 'voor eenige jaren nieuw gebouwd huis met 2 verdiepingen, geschikt voor alle doeleinden, zeer gunstig gelegen aan den Rijksweg, hoek Stationstraat, bewoond door den heer Van Kesteren de Rimbourgh', verkocht. De nieuwe eigenaar werd schoenmaker Hubert Vossen. Rond 1925 verhuurde hij een gedeelte van de bovenwoning aan het jonge echtpaar Giesen-Denessen, dat hier tijdelijk onderdak vond in afwachting van de oplevering van een nieuw huis langs de PASTOOR VRANCKENLAAN.
Op bovenstaande foto zien we rechts het postkantoor, tevens woonhuis van brievengaarder Roefs, daarachter de woning van burgemeester Meuter en het dubbele woonhuis van de familie Janssen.
In 1935 was dit het fabriekspand van meubelfabriek St.-Jozef. Ter gelegenheid van een liquidatieverkoop in oktober 1935 werd de gehele voorraad van de fabriek verkocht door A.G.M.O. makelaarskantoor te Heerlen, die het bedrijf naar eigen zeggen had 'ingelijfd'. In september 1936 verkocht meubelfabriek Agmo opnieuw een grote partij meubelen af fabriek, net als in november 1937. Rond 1940 werd de naam gewijzigd in meubelfabriek 'De Overweg'. In 1944 waren er nog uitbreidingsplannen, getuige een advertentie waarin houten loodsen te koop werden gevraagd, maar latere vermeldingen ontbreken. Op het adres Rijksweg 367 stond de ledikanten- en matrassenfabriek van Johan Colberts. Het gezin woonde op de Stationsstraat 365. Zijn weduwe, C. Colberts-Pelzer, deed het bedrijf in 1936 over aan NN Simons, die echter bleef werken onder de firmanaam Colberts Ledikanten- en Matrassenfabriek.
|
||
RIJNDERSLAAN, PASTOOR | ||
Vastgesteld bij raadsbesluit van 17 april 1948 om door deze naam alle illegale strijders voor de vrijheid te eren. |
||
RINGOVENSTRAAT | ||
Deze benaming, gelegen in buurt Heyencamp, herinnert aan de ringoven, een langgerekte ringvormige tunneloven, die voor het continubedrijf in de kleiwarenindustrie werd gebruikt. Vastgesteld bij raadsbesluit van 24 april 1984. Wiel Luys: Steenbakken in vroeger tijden in Belfeld, Beesel, Reuver en Swalmen. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 15 (1995). |
||
RITZERLAAN, BURGEMEESTER | ||
Deze straat bij de AMERLOSESTRAAT vormt een zogenaamde 'inbreiding': een inpasssing van een straat binnen een bestaand woongebied, dit in tegenstelling tot de meer gebruikelijke uitbreidingen. Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 18 februari 2002. |
||
Rode Boender | ||
Op 23 januari 1662 schreef Jan van Gratum uit Beesel een brief aan de schepenen, regeerders en gezworenen waarin hij zich erover beklaagde dat hij al een jaar of acht geen vergoeding meer had ontvangen voor zijn werkzaamheden als schoolmeester. Die vergoeding zou volgens afspraak bestaan uit een gedeelte van de opbrengst van een stuk land gelegen in Offenbeek, de Roede Boender genoemd. Het probleem was echter dat de pachter dit land braak liet liggen, waardoor Van Gratum niets kreeg. Over de ligging van het perceel is verder niets bekend. | ||
Rode Morgen | Smabers 9/39 | |
Dit toponiem voor een perceel gelegen in het Obrocker Velt en grenzend aan de Maas, wordt in oktober 1646 voor het eerst vermeld als de Roij Morgen. In 1778 ruilde Helens Wilmsen, weduwe van Tilmanus Killaars, ongeveer 1¼ morgen genaamd de Rooden Morgen, in het Maasveld op de oever van de Maas gelegen, tegen een zes jaar oud paard. Kaart 9 van landmeter Smabers laat het perceel 38, in tegenstelling tot de omliggende percelen slechts licht belast, zien. De betekenis lijkt verband de hebben met de kleur rood, wellicht zoals deze kan ontstaan als grondverkleuring bij voormalige veldovens. Ook een relatie met 'roede' behoort tot de mogelijkheden. | ||
Rode Plein | ||
Deze bijnaam wordt door sommige mensen gebruikt voor het plein bij de MEESTER BOSMANHOF. |
||
Roderveld | Smabers 6 | |
Zie: Rayerveld. | ||
Roeleppersbaend en Roeleppersgoed | ||
Vermoedelijk moet de ligging van Roeleppers baendt (1567) worden gezocht langs de huidige NIEUWSTRAAT. De weide, die grensde aan de openbare weg, lag naast het zogenaamde Reynen goed, een van de laatgoederen van kasteel Nieuwenbroeck. In een ongedateerde akte is sprake van Roeleppers baendt die nu Planen is. Zie: Plaenen baend. | ||
Roermondseweg | ||
![]() |
||
Roffaertsgoed | ||
Reeds in 1326 droeg Gottfried van Kessel genaamd Roffaert zijn vrije bezittingen in Beesel in leen op aan graaf Gerard van Gulik. Dit soort overdrachten was meestal bedoeld om bij een hooggeplaatste edelman in de gunst te komen of diens bescherming te genieten. Uit latere akten blijkt nergens dat de Gulikse graaf leengoederen bezat in Beesel. Mogelijk verviel de overeenkomst weer bij Godfried's overlijden of werd de opdracht herroepen. Zeker is, dat de familie Roffaert in de latere 14e en 15e eeuw nog vele bezittingen had in de gemeente. Bovendien was ze leenman van het Kesselse leengoed de Nederhoeven, de latere Onderste Hof. In 1369 werd een zekere Floerken Roffert in Beesel aangeslagen voor de maximale acht pond; daarnaast kreeg het Rofferts goet een aanslag van vier pond. Floerken stelde zich in oktober 1364, samen met Gadert van den Oever (vergelijk: Klaashof), Mathijs van Kessell Sybrechtssoen (vergelijk: Nederhoeven) en Mathijs van Kessel Gadertssoen, al garant voor een bedrag dat Mathijs (II) van Kessell en zijn zoon Johan (II) schuldig waren aan Johan van Meurs, de pandheer van het hertogdom Gelre. In het cijnsregister van Nieuwenbroeck, dat helaas qua datering vrij onbetrouwbaar is, vinden we Dirck van der Maesen en diens zoon Ludolff vermeld in verband met Roffertsgoedt ... gelegen opter Maesen. | ||
Romeinse heide | ||
Het lijkt erop dat deze benaming slechts korte tijd is gebruikt. Op 17 december 1887 meldde de Maas- en Roerbode: "Onder de gemeente Reuver, op de zoogenaamde Romeinsche-heide, heeft men eene koperen bel uit den grond gedolven, die, volgens deskundigen, uit den Romeinschen tijd zou dagteekenen. Zij bestaat uit eene gebeitelde plaat, waaraan een klepel gesoldeerd is". Kennelijk was de conclusie wat voorbarig. Ruim twee maanden later, op 28 januari 1888, schreef De Nieuwe Koerier: "De onlangs te Reuver, op de zoogenaamde kampplaats der Romeinen gevonden bel is, volgens de Maasgouw, geen antiquiteit, maar een gewone koebel zooals men ze wel 't vee en de weiden omhangt." De locatie van deze wat tegenvallende vondst is helaas niet bekend. In 1910 werden bij de ontginning van het Hensenbosch, iets ten noorden van Beesel, uitgebreidere opgravingen gedaan, maar toen betrof het vrijwel zeker een andere plek. Onduidelijk ook is een melding in de Nieuwe Koerier / Maas- en Roerbode van 12 mei 1914: "Door den arbeider J.S., alhier (Reuver), zijn bij het ontginnen van een perceel boschgrond eenige voorwerpen gevonden, waarschijnlijk van Romeinsche afkomst." |
||
RONKENSTEIN | Smabers 10 | |
In een huwelijksoorkonde van Engelbert von Holtmolen en Bele von Mulraede genaamd Boekholt uit 1472 wordt reeds melding gemaakt van de overste molen toe Offenbeeck. Waarschijnlijk werd deze molen, eigendom van de heren van de Beeselse hof Tgen Raede (de juridische voorloper van Nieuwenbroeck) slechts enkele jaren eerder gebouwd. Vóór die tijd maakten zij waarschijnlijk gebruik van de 'onderste molen', gelegen nabij het Foekebroek. Deze had eerder bij de Schei gehoord, maar was in 1424 een zelfstandig leven gaan leiden als Gelders leengoed. In 1487 werd de bovenste molen verpacht aan een zekere Maes Lucken. Mogelijk was hij een zoon van Gaert Luecken, die reeds in 1468 bij de Schelkensbeek woonde. In een schatlijst van 1533 is sprake van de rogge op der hoegen moelen, opnieuw een aanwijzing dat er op dat moment twee molens waren op de Schelkensbeek.
Rond 1760 was de korenmolen dermate vervallen dat werd besloten om ze te te slopen en ze na verplaatsing te herbouwen. Het is dit gebouw in vakwerkstijl dat we nu kennen. Op 12 januari 1765 namen Hendrick Bongaert en zijn vrouw Joanna Trijnes en Peter Driessen en diens echtgenote Catharina Gerets samen een lening op van de gebroeders Wilhelmus, Frans Leonardus en Jan Hendrick Thoer met als onderpand de Ronckensteijnsche Moolen onder de heerlijkheid (sic) Besel gelegen, leenroerig aan het huis Nieuwenbroeck. De weduwe Joanna Trines verpandde haar aandeel, zoals zij dit samen met wijlen haar man eerder had aangekocht van Peter Geraets en Geertrudis Horstermans, in 1784 aan Casper Betouw, tollenaar te Tegelen. Volgens de kerkregisters woonden aen de Ronckensteensche Molen op het eind van de 18e eeuw Francis Bongaerts en Wilhelmina Meuter (1788-'94), Peter Janssen en Joanna Claessen (1788) en Godefridus Driessen en zijn vrouw Willemina Joosten (1790-'92). In de winter van 1921 werden de schoepenraderen van de korenmolen verwijderd en vervangen door een turbine. In 1956 kwam na ongeveer vijf eeuwen met Sef Cremers als laatste molenaar een einde aan het industriële tijdperk van de molen. Sef plantte de populieren bij de molen, één voor ieder van zijn kinderen, zodat zij bij vertrek elk hun boom konden kappen om er klompen van te kunnen maken. De klompen raakten echter in onbruik en zo bleven de bomen staan. Tijden veranderen... 2. Buurtschap Ronkenstein. Hoewel de watermolen en de molenaarswoning lange tijd alleen lagen, kregen deze in de 18e eeuw gezelschap van enkele woningen aan de overzijde van de weg. Na het overlijden van Geurt Trines in 1764 bouwden zijn erfgenamen Hendrick Bongaerts en Peter Driessen in respektievelijk 1776 en 1777 twee boerderijen (met jaarankers). Wendelina Bongaerts, dochter van molenaar Hendrik Bongaerts en Johanna Trines, trouwde in 1780 met Peter Michael Giesen of Gijzen, een hoefsmid afkomstig uit Millen (D). Hun erfgenamen worden bij de oudste kadastrale kaart genoemd als eigenaren van het huis met jaarankers 1776. Zoon Francis Giesen trouwde in 1821 met Anna Maria Neeten, die jong overleed, en in 1824 met Catharina Ebus, een molenaarsdochter uit Venlo. Een dochter uit dit tweede huwelijk, Gertrudis Huberta Giesen, trouwde in 1856 met Jan Mathijs Janssen, die na haar overlijden in 1868 hertrouwde met Anna Petronella Thissen. Godefridus Driessen, een zoon van Peter, was in 1809 molenaar, terwijl de familie Bongaerts nog steeds medeeigenaar was. Door het huwelijk van Anna Maria Driessen met Gerard Stox in 1821 kwamen boerderij en molen in handen van de familie Stoks, die beide tot 1938 in bezit had. Op een topografische kaart uit 1853 vinden we naast elkaar de aanduidingen Ronckenstein en aan de Reuvermolen. Zie ook: Segershof. Als straatnaam vastgesteld na raadsvoorstel van 25 juni 1934. Jan Ickenroth: De Molen van Offenbeek of de onderste molen / de Molen van Ronckenstein of de bovenste molen. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 1 (1981). |
||
Rookhuis valdereren | ||
In 1654 maakte Abraham Keullen, beëdigd landmeter uit Brüggen, een nieuw boenderboek voor de gemeente Beesel. De eerste metingen verrichtte hij tussen Hoesten en bys op den Groenen wech aen Roukes valderen. Bij een controle op het onderhoud van wegen in 1684 werd vastgesteld: 'het valderen aen den Berghs Camps ofte het Rouckes valderen niet gemaeckt, dan was alleen eenen hoppenstaeck derdoor gebonden'. Zie ook: valderen. |
||
ROOKHUIZEN | Smabers 3 | |
De benaming Rookhuizen is vrijwel zeker afgeleid van de voornaam Rochus. In een belastinglijst van 1468 vinden we deze voornaam Roickhuys bijvoorbeeld vermeld in de buurtschap Leeuwen. In zekere zin nam Rookhuizen een uitzonderingspositie in: zo had de oude Rochus, in 1554 schepen van Swalmen, eerder zitting gehad in de Beeselse schepenbank.
Zie ook: Hoesterhof. |
||
Roosengoed | Smabers 6 | |
Goertgen Roesen uit Sevenum werd op 7 mei 1647 beleend met twee laatboerderijen van Nieuwenbroeck, namelijk Drabbengoedt en een boerderij aan het Bussereijndt. Op 18 april 1662 werd Derick Roesen met beide boerderijen beleend. In latere lijsten treffen we Deryck Roosen (1673) en Trincke Roosen (1669, 1701) aan. Op 25 februari 1772 verkochten Martinus Joannes Herpin en zijn vrouw Maria Harp een huisje op den Bergh tussen Wolfers goedt en Roosen goedt. |
||
ROOVER, DEN | Smabers 9 | |
In 1919 kochten de zusters Dominicanessen van de industrieel Laumans een hectare grond voor de bouw van een nieuwe lagere school. Op 8 december 1921 werd de Heilig Hartschool in gebruik genomen, die in 1951 werd omgedoopt in Maria Gorettischool. In de loop van 1961 werd het gebouw volledig gereviseerd en in 1972 uitgebreid. Sinds 1985 vormen de voormalige Heilig Hartschool en de Maria-kleuterschool samen basisschool Den Roover. Zie ook: Reuver. Vastgesteld bij raadsbesluit van 17 april 1961. Op 16 augustus 1971 besloot de gemeenteraad om ook het verlengde van deze straat de benaming DEN ROOVER te geven. |
||
ROOVERSCAMP | Smabers 9 | |
De Roovers Camp (1644) of Roevers Camp (1651) wordt in het midden van de 17e eeuw vermeld. Volgens een akte uit 1654 behoorde bij de Onderste Hof ook grond gelegen aan de Rovers Camp tussen de Muelenweg en de beek tot op het Muelenveldt. Ook landmeter Keullen noteerde in 1654 de Reuvers Camp. Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 17 april 1961. Zie ook: de Zwarte Adelaar. |
||
ROOZENDAELSEWEG | Smabers 8 | |
De hoeve Roozendaal werd vermoedelijk in de eerste helft van de 19e eeuw gebouwd door Joannes Albers (pachter van de Spieker) en Maria Hinssen, dochter van de pachter van de Schei. Op de kadastrale minuutplans is de hoeve aanwezig. Ook op de buurtwegenkaart van 1844 zien we slechts een klein gebouw, dat later vermoedelijk is gesloopt voordat nieuwbouw plaatsvond. Rond 1860 werd ze bewoond door de weduwe Franssen-Engelen, samen met haar zoon Joannes en in 1878 door Antoon Franssen. In 1873 en 1892 werd de woning uitgebreid met twee extra vleugels. In 1944 sloeg een fosforgranaat door het dak op het moment dat eigenaar Sjang Rutten en een zoon op zolder waren. Als bij een wonder werd echter niemand gewond en de familie slaagde erin de brand zelf te blussen. Nadat de familie Rutten de boerderij tijdens de evacuatie had verlaten, namen Duitse militairen hun intrek in de boerderij. In de maanden daarna werden drie kinderen van de familie Rutten gedood door granaatvuur. Vastgesteld op verzoek van de PTT bij raadsbesluit van 21 mei 1973. |
||
Rottenrije | ||
Zie: Rotteringen. | ||
Rotteringen, de | Smabers 3 | |
Vlas was vroeger een veel voorkomend gewas in onze streek. Zaadvlas of olievlas werd verbouwd om van het oliehoudende zaad van de wit- of blauwbloeiende plant plantaardige olie te maken op bijvoorbeeld de oliemolen van Ronckenstein. Daarnaast was er vezelvlas, met vezelige stengels tot ca. 1 meter lang. Voordat deze vezels bruikbaar waren om linnen van te maken, werden ze, veelal in oude turfkuilen, in het water gelegd om daar soepel en bleek te worden. De vezels werden hierna met behulp van een hekel bewerkt: deze bestond uit een eikenhouten plank met rijen naalden om de vezels uit te kammen. Linnen weefsels zijn reeds duizenden jaren bekend. De inkomsten van de in 1661 gestichte kapelanie van Beesel vermeldt inkomsten uit landerijen in't Hasselt van de gemeente rotteringe. In 1672 werd het recht van rottieringe door de erfgenamen van wijlen Gerit Gubbels en Neulken Hors bij openbare verkoop bij opbod verkocht aan Jacobus Wilhelm. Tien jaar later worden de Rottenrije (1683) vermeld. Uit 1692 zijn vlaskuilen of Rotteringe van de Roermondse familie Van der Holt bekend, gelegen in Bussereind. Op de Smaberskaart (1781) geldt de benaming de Rotteringhen voor een gebied dat grotendeels overeenkomt met de Vreeberg, begrensd door ST.-ANTONIUSSTRAAT, Op den Acker, Cleijnen Vreebergh en Bovenste Solbergweg. Zie ook: de Vlasrotten. |
||
Roversheide | Smabers 13 | |
![]() Een vermelding uit 1572 (het begin van de Tachtigjarige Oorlog) laat zien dat het gevaarlijk kon zijn in de omgeving van het latere Reuver. Roermondse afgevaardigden op weg naar Arnhem besloten daarom om de reis naar Venlo met een boot over de Maas te doen, "diewyle op Rouvers heide seer periculoes unnd verscheiden rouverien unnd geweltlicke spolieronghen van den straetenschenderen aldair gedain siin".
Na de aanleg van de A73 is een gedeelte van de landerijen die in het begin van de 20e eeuw in cultuur werden gebracht weer teruggegeven aan de natuur. Bovenstaande foto's (montage) werden genomen vanaf het viaduct A73-Rijksweg 271, met links de bomen rond het voormalige Welkensven en op de achtergrond het Meerlebroek met daarachter het Duitse hoogterras. |
||
Ruiterskamp | Smabers 10 | |
Het Reuijtters Kempken wordt voor het eerst genoemd in de landmeting van 1654. In november 1721 verkochten de erfgenamen van Willem Stoffers hun vervallen boerderij in Offenbeeck gelegen inclusief land in het Ruijterskempken aan Corst Vosbeck en Neesken Croonen. |
||
Ruiterstraat | Smabers 10 | |
RUSTOORD | ||
In de loop van 2015 werd een groot gedeelte van de bejaardenwoningen gesloopt.
|
||
Rutgensgoed | ||
Op 26 april 1587 werd Maes Nelis Maesse zoon beleend met het Nieuwenbroeckse laatgoed genaamd Ruttenhof. Op 22 juni 1606 vernieuwde Jaeck Rutten de leeneed van Goertgen Rutgensgoedt gelegen aan Drabben valderen. Op 16 augustus 1644 betaalde Jaeck Rutgens de 12e penning (een percentage van de verkoopsom) van het goed gelegen aan Drabben valderen, nadat hij het goed had verkocht aan zijn neef Herman Rutgens. Volgens het tijnsregister van het kasteel betaalde Herman jaarlijks trouw zijn tijns wegens zijn goed gelegen neffens dat Streiutgen. Op 21 augustus 1661 werd Jan Rutgens beleend met Rutgens goedt, gelegen aan Drabben valderen. Op 16 augustus 1644 vernieuwden Thijsken Ingels en Dirck Wolfaerts de leeneed van Rutgens goedt aen genen bosch gelegen. Op 29 mei 1666 verhief Gerit Houben Rutgensgoedt aen genen bosch aen't Bussereijnt tusschen Stockmans en Pastoorsgoedt. Jan Robberts legde op 4 juni 1673 de leeneed af wegens Rutgensgoedt aen genen bosch aen't Bussereyndt gelegen tusschen Stockmansgoedt en Pastoorsgoedt. |
||
Ruttenhof | Smabers 10/234 | |
Op 17 oktober 1785 vond in het gerichtshuis te Beesel de openbare verkoop 'met den stokkeslag' plaats van de hoeve genaamd Ruttenhof te Beesel, plus de hoeve de Kaale Graaft te Belfeld. Zie ook: Junckershof, Nederhoeven, Onderste Hof. Jan Ickenroth: "Nederhoeven - Villa tot Offenbeeck" of de "Onderste Hof". In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 2 (1982). |
||
RUTTENCAMPSTRAAT | ||
Zie: Walsbergweg. | ||
Ruttenkamp | Smabers 6 | |
De ligging van de RUTTENCAMPSTRAAT komt helaas niet overeen met de ligging van de Ruttenkamp; de weg ligt te noordelijk. |
||
RUYSDAELSTRAAT | ||
Vastgesteld bij raadsbesluit van 28 november 1966. |
||
RUYSSTRAAT, CHARLES | ||
Vastgesteld bij raadsbesluit van 14 november 1949 voor het weggedeelte tussen RIJKSWEG (nu aansluitend op de PARALLELWEG) en de MARIASTRAAT. Tot ca. 1970 lag aan de zuidzijde van deze weg een aftakking van de spoorlijn voor het laden van met name suikerbieten bij de LLTB. |
||
RUYS VAN SPLINTERSINGEL | ||
Toen de gemeenteraad in juni 1934 vele straatnamen officieel liet vastleggen, bevond zich hierbij ook de straat genaamd naar de burgemeesters Ruys en Van Splinter. |
||
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z | ||
© Loe Giesen, Reuver 1983-2024 |