Ruïne de Naborch of Oudborg - Toponiemen in Swalmen en Asselt | ||
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z | ||
Naborch | Smabers 6/120 | |
Als een oude dame in een corset, zo stond de oudste burcht van Swalmen erbij sinds de aanleg van de A73. Vanaf 16 juli 2009 is de houten ommanteling echter weer verwijderd. De verwaarloosde ruïne ligt tegenwoordig op slechts enkele tientallen meters afstand van de spoorlijn Roermond-Nijmegen, nadat ook dit tracé begin 21e eeuw werd verlegd ten behoeve van de aanleg van de nieuwe snelweg. De gravin van Hillenraad, eigenaresse van dit oude stamgoed, had tot aan haar dood in 2016 niet de middelen om al haar bezittingen optimaal te onderhouden en dat is bij de Naborch en de ernaast gelegen Nieuwenhof of Genoenhof pijnlijk goed te zien. Op een oude foto uit de jaren rond 1900 rijst het muurwerk nog wat verder op dan tegenwoordig. Dat neemt niet weg dat er al eeuwenlang weinig over is van dit unieke kasteeltje. Ooit was hier het stamslot van de Heren van Swalmen, die in 1272 voor het eerst worden genoemd in de persoon van Seger van Broekhuizen, "miles de Swalmen". Hij wordt gezien als stamvader van de tak genaamd Van Swalmen. Seger, die o.a. optrad als raadsman van de graaf van Gelre, werd opgevolgd door zijn zoon Voskin. Diens zoon, net als zijn grootvader Seger genoemd, verkocht de heerlijkheid Swalmen in 1313 aan graaf Reinoud van Gelre. Tevens was Seger leenman van het zogenaamde Hoge Gerecht (het recht om recht te spreken in halszaken, d.w.z. zaken waarvoor een lijfstraf kon worden geëist) en de gruit met het recht om bier te brouwen. Deze zaken hield Seger in leen van Willem van Cranendonck, die deze allodiale bezittingen in 1314 eveneens overdroeg aan de graaf van Gelre. De reden voor de verkoop was geldgebrek, ontstaan nadat Seger Voskin de oorlog had verklaard aan Otto, de heer van Cuyk. Het is niet ondenkbaar dat de Naborch gedurende deze roerige jaren is gebouwd. Door het verlies van inkomsten uit rechtspraak en brouwersactiviteiten zal de familie Van Swalmen er zeker op achteruit zijn gegaan. In de Munsterkerk te Roermond bevindt zich een reliekbuste van Bridiga (zo lezen we althans op de onderrand), een van de 11.000 maagden die volgens een heiligenlegende samen met de H. Ursula in Keulen werden vermoord door de Hunnen. De buste is vermoedelijk gemaakt in Keulen in het midden van de 14e eeuw. Op de buste prijken twee wapentjes. Een ervan laat het wapen zien van de familie Van Broekhuizen, linie Swalmen, met hermelijnstaarten met een barnsteen en drie hangers. Het andere wapen, met een staande leeuw op een veld van zwarte en witte balken, is nog onbekend. De symbolen lijken op die van de familie Van Hoensbroek, maar de kleurstelling komt niet overeen. Men is geneigd om beide wapens te zien in een alliantie, mogelijk zou het dan van Berta van Geilenkirchen zijn, maar haar wapen kennen we niet. Het is niet bekend hoe de reliekhouder in de Munsterkerk is beland. Evenmin is duidelijk waarom de wapens juist een beeltenis van Brigida versieren en niet van bijvoorbeeld de H. Ursula zelf. De Ursulinen vestigden zich overigens pas in 1646 in Roermond. Toen Werner van Swalmen in 1379 overleed, werd zijn broer Robijn erfgenaam. Kennelijk was zijn zoon Seger, immers nog genoemd in 1358, vrij jong overleden. Robijn raakte al meteen betrokken in allerlei rechtzaken over de vraag of de inwoners van Swalmen belastingplichtig waren aan de hertog van Gelre. Robijn, die als kanunnik liever in Maastricht bleef wonen en bovendien geen nakomelingen had, verkocht zijn Swalmer bezittingen in 1381 aan zijn neef Dirk van Oest en diens vrouw Felicitas van Uppey. Deze Dirk was twee jaar eerder ook al aanwezig bij de processen over de schatplichtigheid. Hoe de Van Swalmens precies verwant waren aan de Van Oests is nog onduidelijk. Toen Dirk van Oest de Naborch kocht, was hij reeds eigenaar van het huis Hillenraad, dat in 1380 voor het eerst wordt vermeld. De rol van de Naborch zal snel zijn afgenomen na de verkoop aan de familie Van Oest. Johan van Oest trouwde met Wilhelmina van Bellinchoven, heel onvrouwelijk meestal Willem genoemd. Willem werd in 1427 beleend met het huis Millingen en tienden te Elst. De leeneed werd afgelegd door haar man Johan van Oest. In 1451 werd Johan van Oest, behalve met Hillenraad, tevens beleend met "het Huys tot Swalmen binnen de graeven". Het echtpaar had tenminste drie kinderen: Dirk, Felicitas (gehuwd met Willem van Vlodrop, heer van Rijckholt en Leut in België) en Thomas (genoemd naar zijn grootvader van moederszijde). In 1460 erfde Dirk van Oest kasteel Hillenraad van zijn vader Johan, terwijl zijn zuster Isabella van Oest het Huis te Swalmen kreeg. Van Isabella, die waarschijnlijk slechts vruchtgebruikster was, horen we niets meer. Dirk trouwde in 1463 met Aleid van Tüschenbroich genaamd Eggenrade. Hiernaast zien we het wapen van Tüsschenbroich: een rechter schuinbalk op een effen veld. Om wat ruimer bij kas te zitten, verpandde Dirk een gedeelte van zijn inkomsten van de tol te Asselt, een leengoed van de graaf van Horn. Hun jongste broer Thomas (Maes) van Oest werd heer van huis Caen bij Straelen en ontving in 1438 ook inkomsten in de Betuwe. Dirk van Oest en Aleid van Eggenrade hadden meerdere kinderen: Isabella (gehuwd met Dirk Schenck van Nijdeggen, heer te Arcen), Dirk, Thomas, en dochter Felicitas, genoemd naar haar grootmoeder. Maes wordt in 1468 in een lijst van ridders en knechten van het Land van Gelre genoemd onder het ambt Straelen. Felicitas van Oest wordt vaak aangeduid als 'vrouwe te Ryckholt'. In processtukken uit 1473 is sprake van iemand "wonende tot Zwalm op der joncfrouwen hove van Rycolt". Welke hoeve dit is, is onzeker. Toen Arnt Schenck in 1487 werd beleend met Hillenraad en de Aldenborgh, behield zijn schoonzus Felicitas van Oest, weduwe van Rijckholt, haar vruchtgebruiksrechten. Zij stierf in 1492. Zoon Christoffel Schenck trouwde in 1528 met Anna van Vlodrop en bracht zo 'synn huyss, hoff, hoicheit unnd heirlicheide zo Hellenroide unnd Swalmen' in dit huwelijk. De volgende leenverheffing dateert van 12 september 1535: Christoffel Schenck, Dirk van den Boetzelaer en Philips van Wissel werden toen na overlijden van Isabella van Oest beleend met huis Rathem en Nieuwenhof. Voor de aanspraken door Van Wissel moeten we opnieuw ver terug in de tijd. Al in 1438 werd Maes van Oest, de jongste zoon van Johan van Oest, beleend met twee tienden te Elst in de Betuwe, waarvan Maes in 1487 de leeneed vernieuwde. In 1487, na de dood van Maes, werd zijn zoon Johan beleend en na diens dood kwamen deze tienden rond 1514 in handen van zijn zus Elisabeth van Oest, gehuwd met Willem Vel van Wevelhoven. In 1527, na het overlijden van Willem Vel, legde Philips van Wysschel de leeneed af voor de weduwe. Uit een leenverheffing van 1545 blijkt dat Philips was gehuwd met Anna van Poelen, dochter van een zus van Elisabeth van Oest. Arnt Schenck vernieuwde in 1556 de de leeneed van Hillenraad, het Huys te Swalmen en de Nyenhoff. In 1582 werd Johan van Holtmeulen, als gevolmachtigde van Engelbert van Holtmeulen, beleend met het Huys te Swalmen plus de Nyenhoff. Als burcht speelde het gebouw al lang geen rol meer. Op de Domeinenkaart van Philip Taise uit 1623 is de ruïne afgebeeld als een eenvoudig rechthoekig gebouw, net als de kerk opgetrokken uit baksteen. Maar de ambitieuze Christoffel wilde meer... De Naborch was namelijk steeds meer in 'vreemde' handen gekomen en dat zat Christoffel Schenck niet lekker. Maar een uitgelezen kans deed zich voor. In maart 1653 verkochten Lucas van Spickt en Elisabeth Catharina van Wissel (weduwe uit een eerder huwelijk) hun helft van het Oudt Huijs te Swalmen genaamd Rathem of Aldenborgh aan de Roermondse advocaat Gerard Bordels en diens vrouw Catharina Isabella Flemingh. Omdat Catharina van Wissel ook nog een minderjarig kind had uit een eerder huwelijk, was ook de toestemming nodig van Christoffer, vrijheer van Lutzerath in de Vulkaaneifel. Bordels en zijn vrouw kochten in augustus 1654 ook nog van Eustachius Quadt diens 1/4 deel afkomstig van Philips en Engelbert van Wissel. Slecht enkele jaren bleef het echtpaar Bordels eigenaar van deze delen: op 24 september 1660 verkocht Gerard Bordels zijn aandelen aan Christoffel Schenck. Op onderstaand detail van een van de landmeterskaarten van J.J. Smabers uit 1774 zien we duidelijk dat de Naborch in 1774 nog aan alle zijden werd omgeven door water. De kaart geeft helaas weinig duidelijkheid wat betreft de bebouwing van dat moment.
Archeologisch onderzoek Uiteraard spreekt een ruïne zoals de Naborch al eeuwenlang tot de verbeelding. Pieter Adrianus Schipperus (1840-1929) tekende den Ouborg rond 1870 vanuit het zuidwesten, met nog wat meer muurwerk dan op latere afbeeldingen. Het lijkt erop dat de tekenaar zich enkele artistieke vrijheden heeft gepermitteerd, want de lichtval lijkt niet te kloppen en ook de loop van de Swalm lijkt een beetje vreemd. In de Maas- en Roerbode van 27 januari 1894 lezen we voor het eerst een oproep voor archeologisch onderzoek naar de ruïne. "In de nabijheid van den Nieuwenhof liggen de puinhoopen van een burcht uit den tijd, toen de ridderschap het glanspunt harer macht had bereikt. Volgens het hier algemeen verspreid volksgeloof, zouden zich onder die ruïnen ruime gewelven uitstrekken, die een schat van kostbaarheden bevatten. We laten deze onderstellingen, die van vader op zoon overgingen en nog overgaan, voor wat ze zijn, doch meenen geen ondienst te doen, door de aandacht van geschiedvorschers op die bouwvallen te vestigen. Waarschijnlijk zouden bij onderzoek voorwerpen aan 't licht kunnen komen, die onschatbaar voor de kennis dier romantische tijden bleken te zijn". Maar opgravingen zouden nog even op zich laten wachten. Vergelijking van nevenstaande foto's uit circa 1900 en 1983 laten zien dat het verval verder ging. Beide foto's werden genomen uit de richting van de huidige A73. Rond 1900 was het stuk weermuur aan de oostgevel nog gedeeltelijk zichtbaar. Ook zien we dat de klimop bezit heeft genomen van de zuidgevel. De zeer slechte staat van het metselwerk kan vooral worden verklaard door het hoge water dat de burcht met enige regelmaat omspoelde, zoals ook te zien op de foto van hoog water in 1993. In de zomer van 1962 werd onder leiding van de legendarische kastelendeskundige prof. dr. Jaap Renaud (1911-2007) archeologisch onderzoek gedaan bij de Oudborg. De castelloloog werd daarbij geholpen door leden van de in 1958 opgerichte Nederlandse Jeugd Bond ter bestudering van de Geschiedenis (N.J.B.G.). Renaud en zijn team stelden al snel vast dat de bodem in en rond de ruïne erg verstoord was. Toch konden zij de 14,50 meter lange zuidelijke weermuur geheel volgen, tot aan de redelijk bewaarde hoek. Ook troffen ze nog een klein stukje van de oostelijke weermuur aan. Hiermee kon een rechthoek van ongeveer 25 bij 17 meter worden gereconstrueerd. Binnen deze muurwerk vond Renaud ook nog resten van een gebouw dat een groot gedeelte van de binnenplaats moet hebben beslagen. Onduidelijk bleef de vondst van een klein rond vloertje gelegd in zigzagmotief en voorzien van een opgemetselde rand. Omdat verder muurwerk ontbrak, kon geen echt duidelijk beeld worden verkregen van de exacte omvang van de gebouwen. Door de opgravingen werd echter wel vastgesteld dat de resterende woontoren ooit deel uitmaakte van een groter complex.
De woontoren of donjon meet binnenwerks 9,50 bij 4,80 m, met een muurdikte van ruim 1,50 m. Binnenin is nog goed de aanzet te zien van een gemetseld keldergewelf. Op dit gewelf rustte de (vermoedelijk houten) vloer van de belangrijkste woonruimte. Zeven smalle vensters hier zorgden waarschijnlijk voor zowel licht als weerbaarheid. In de noordoostgevel bevinden zich de resten van een eenvoudige haardplaats. Tegen deze noordoostgevel bevond zich vroeger de trappentoren, die vanuit het keldergewelf omhoog leidt naar de vermoedelijk twee bovenliggende verdiepingen. De doorgang die tegenwoordig naar het keldergewelf leidt, was oorspronkelijk slechts van binnenuit bereikbaar. Bij hoog water stond de kelder soms volledig onder water, maar het water zal slechts bij uitzondering in de woonverdieping hebben gestaan. Dit neemt niet weg dat de lokatie van de Naborch achteraf gezien niet handig gekozen was. Strategisch gezien was de rol al vóór 1380 overgenomen door het huis Hillenraad, waar het bovendien aangenamer wonen was. Zo eindigde de bewoningsgeschiedenis van de Naborch waarschijnlijk al na enkele generaties.
Op basis van de schaarse onderzoeksresultaten dateerde professor Renaud de Naborch op omstreeks 1330. Als dit vermoeden juist is, kunnen Seger van Swalmen of diens zoon Werner worden aangemerkt als mogelijke bouwheer. Het gevonden aardewerk was voornamelijk uit de tweede helft van de 14e eeuw; fragmenten uit de periode vóór 1300 ontbraken geheel. Ook het formaat van de gebruikte baksteen (ca. 28 x 14,5 x 6,5 cm) ondersteunde zijn theorie. In een proefsleuf in de noordelijke hoek van het complex trof Renaud een laagje houtskool en asresten aan, vermengd met stukjes lei die ongetwijfeld afkomstig waren van de dakbedekking. Al met al lijkt het erop dat de Naborch sterk aan belang inboette nadat deze in 1381 werd aangekocht door Didderic van Oest, op dat moment reeds eigenaar van kasteel Hillenraad. De rol van de Van Swalmens was daarmee uitgespeeld en voor de nieuwe heer van Swalmen speelde de Oudborg nauwelijks nog een rol van betekenis. Nog vele vraagtekens... Onduidelijk zijn de Swalmer bezittingen van een familie Van Broekhuizen die in 1338 werd beleend met Wickrath bij Mönchen-Gladbach. Willem van Broekhuizen was in 1346 getuige bij een belening van de Wielerhof in Swalmen, terwijl de broers Johan en Hendrik van Broekhuizen in 1379 mede getuigen waren bij de processen over de Swalmer schatplichtigheid. Hendrik was ambtman van Krieckenbeck en bracht als zodanig in 1386 opnieuw een bezoek aan Swalmen. In dit verband past ook een vermelding van 'die vrouwe van Meenmunter' in de Swalmer pondschatting van 1369. Hiermee wordt bedoeld Mörmter bij Xanten. Volgens een akte uit 1398, waarvan de inhoud helaas niet bekend is, sloten Dirk van Murmulten en Dirk van Oest toen een overeenkomst over goederen te Swalmen. De 'joffer van Wickrode' werd in 1468 aangeslagen onder Swalmen. In 1479 had de joffer van Wyckray nog bezittingen in Swalmen. Ze woonde toen niet meer in 'Murmelt' maar in Keulen. De heer en vrouwe van Wyckray worden voor het laatst genoemd in 1482. A.F. van Beurden, Ruïne Swalmen (L). In: Buiten, no. 5 (1911), blz. 420. |
||
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z | ||
(c) Loe Giesen, Reuver 1983-2022 |