Kasteel Hillenraad - Toponiemen in Swalmen en Asselt | ||
|
||
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z | ||
Kasteel Hillenraad in Swalmen is een waterburcht uit de late 14e eeuw. De huidige vorm dateert vooral uit de 17e en 18e eeuw, terwijl met name de bijgebouwen en de tuinen in het begin van de 20e eeuw uitgebreid werden gerestaureerd. Het kasteel is gedeeltelijk zichtbaar vanaf de weg, maar NIET toegankelijk voor publiek. Ligging Hillenraad werd gebouwd langs de Eppenbeek, die zich een weg zoekt door de laagte van een oude Maasarm. Door de hoge waterstand in de voormalige rivierbedding waren de grachten over het algemeen goed voorzien van water. Enkele beekjes die vanuit het oosten afwaterden in de slotgracht zorgden voor een extra watertoevoer. Deze beekjes voeren echter al sinds mensenheugenis geen water meer aan. Vanaf tenminste het begin van de 17e eeuw bezaten de eigenaren van Hillenraad ook een huis in Roermond; eerst in de Bakkerstraat, later in de Lindanusstraat. Om naar de stad te gaan, beschikten de bewoners van het kasteel over een korte verbinding in zuidelijke richting. Deze werd in 1774 aangegeven als wech naer Hillenraedt. Ook op het plan van buurtwegen (1844) wordt de weg aangegeven. De nooit verharde weg liep van kasteel Hillenraad naar Broekhin, waar de situatie door aanleg van de Sint Wirosingel, A73 en het bedrijventerrein onherkenbaar veranderd is. In 2006 werd de weg aan het verkeer onttrokken. Vanaf Swalmen is en was Hillenraad bereikbaar via de MEESTERSWEG, een benaming die niets te maken heeft met het beroep van schoolmeester, maar met de bewoners van Hillenraad als heer en meesters van de vroegere heerlijkheid Swalmen en Asselt. De HILLENRAEDERLAAN begint bij de MEESTERSWEG en loopt langs het kasteel, over de Eppenbeek, naar wat eerder een vijfsprong bij een groepje bomen was, waarvan de vijfde 'poot' (de verdwenen Hillenraederweg) in 2006 aan het verkeer werd onttrokken. Vanaf de kruising van wegen loopt de HILLENRAEDERLAAN door tot aan de OUDE BAAN, de oude hoofdweg ten westen van de later aangelegde rijksweg. Het gedeelte tussen OUDE BAAN en het veldkruis wordt door Smabers (1774) aangegeven als wech naer Asselt en Buggenum, terwijl Smabers bij het andere weggedeelte slechts schreef: naer Hillenraedt. Ook het kadastraal minuutplan van 1842 geeft het gedeelte tussen de vijfsprong en de OUDE BAAN aan als weg naar Asselt. Het huidige adres luidt: Hillenraederlaan 12. De naam: Hillenraad, Hellenraad of toch nog iets anders? Over de betekenis van de naam Hillenraad is al veel geschreven. Het tweede deel van de kasteelbenaming, met varianten als 'raedt', 'raij' en 'rode', wijst op een ontginning, een rooiing dus. Daarover zijn de naamkundigen het wel eens. Vroegste geschiedenis In 1339 werd ridder Seger van Swalmen, zoon van wijlen Willem van Broeckhuysen, door graaf Dirk van Loon, heer van Heinsberg en Blankenberg, beleend met enkele landerijen in Swalmen. Vader Willem had al eerder zes bunder aan de graaf in onderpand gegeven in ruil voor een lening en ditmaal had zoon Seger nogmaals acht bunder verpand, gelegen in Hoppenrade. Van een kasteel is in deze akte nog geen sprake. Toch is deze akte belangrijk voor de vroegste geschiedenis van het kasteel, omdat Hoppenrade later samen met het kasteel één leengoed zou vormen.
Hoppenrade is tegenwoordig een stuk land dat grenst aan het huidige kasteel. Omdat het kasteel in de voorgaande akte nog niet wordt genoemd, is het waarschijnlijk dat het slot na 1339 werd gebouwd en dat de familie Van Swalmen nog op het huis Rathem woonde, later ook wel Oudborg of Naborch genoemd. Kasteel Hillenraad wordt voor het eerst genoemd op Sint Petrus en Paulusavond (28 juni) 1380, toen de broers Johan der Wale en Henric Dunvere van Rijckelen beloofden dat zij Didderic van Oest schadeloos zouden houden wegens een schuld die deze had aan de Roermondse schepen Gerard van Tegelen. De broers beloofden dat ze, in geval zij deze garantstelling niet zouden nakomen, in vrijwillige gevangenschap zouden gaan "too Hillenrade opt hues of op vier milen weghs nae om Hellenrade", afhankelijk van hoe Didderic dat zou willen. Theodoricus (Dirk) van Oest stamde van het kasteel Oost, even ten zuiden van Maastricht. Samen met zijn vrouw Felicitas van Uppey (Oupeye bij Luik in België) kocht hij op 18 oktober 1381 (als datum wordt ook 14 oktober 1380 of 8 mei 1381 genoemd - de bronnen zijn niet altijd even eenduidig) het huis Rathem in Swalmen - later aangeduid als Ouborgh of Naborch - met enkele daarbij behorende bezittingen. Dirk werd door de verkoper, Robijn van Swalmen, diens 'neef' genoemd. Hoe deze verwantschap dan wel was, weten we helaas niet. Naast Robijn van Swalmen bezegelden ook Maschareel, heer van Wijnandsrade (verwant aan de Ouppey's), Willem van Eynenburg, ridder, en Goedart Stevenss van Elmpt, Gerart van Tiegelen en Didderich van den Grinde, schepenen van Ruremonde. Dirk was al in 1379 getuige bij het vastleggen van de handhaving van oude rechten van de Swalmenaren. In 1381 verkocht hij bezittingen te Baarlo en in mei 1382 verkocht Dirk, samen met zijn vrouw Felicitas en zijn zwager Adam van Uppey, goederen te Oost en Breust bij Eijsden gelegen. Met deze verkoop nam het echtpaar vermoedelijk afscheid van Zuid-Limburg om zich blijvend in Swalmen te vestigen. De reden van hun vertrek is niet bekend. Uit de akte van 1380 blijkt echter dat Dirk reeds eigenaar was van kasteel Hillenraad vóórdat hij in 1381 ook nog de Naborch kocht. Hillenraad wordt opnieuw vermeld op 7 december 1392, toen Dirk van Oest een verbond sloot met de stad Keulen. Daarin verplichtte hij zich om, indien de stad in oorlog zou komen met aartsbisschop Frederik, de stad met alle middelen te helpen en zijn huis Hellenroide open te stellen ten behoeve van de stad. Uiteindelijk verzoenden de stad en de aartsbisschop zich, waardoor Dirk zijn belofte nooit heeft hoeven inlossen. In 1402 werd Derich van Oist opnieuw beleend met "sijn slot tot Hillenraide bynnen den greve ende dat hues tot Swalmen bynnen den greve" gelegen. Zoals gebruikelijk zal Dirk alles over zijn bezittingen hebben laten optekenen in dikke boeken, zoals een laatboek dat in 1470 nog wordt genoemd. Hierin werden alle laatgoederen genoteerd die tot de laatbank van Hillenraad behoorden. Wijzigingen in het boek mochten alleen maar plaatsvinden in aanwezigheid van enkele laten - een soort lijfeigenen - als getuige. De laathof zou tot ver in de 18e eeuw blijven bestaan, zij het in afgezwakte vorm. De volgende eigenaar was Johan van Oest, voor het eerst genoemd in 1423. Johan was in 1425 tevens eigenaar van goederen te Rijkel onder Beesel en ontving datzelfde jaar ruim tien bunder te Swalmen van de hertog van Gelre. Johan was gehuwd met Wilhelma van Bellinghoven - meestal heel onvrouwelijk Willem genoemd -, dochter van Thomas van Bellinghoven. Daarmee werd Johan tevens eigenaar van bezittingen in de omgeving van Weeze (D). In maart 1427 werd Johan namens zijn vrouw Wilhelma beleend met het kasteel te Millingen. Johan zou volgens sommige bronnen zijn overleden vóór 1440, toen zijn oudste zoon Dirk namens zijn zuster werd beleend met de Naborch, maar dat moet onjuist zijn. In een akte uit 1443 droegen Johan van Oest en Willem van Bellickhaven nog samen de te Kessel gelegen tol van Asselt over aan hun zoon Dederick van Oest. Vader en zoon verkochten in 1443 tevens een erfpacht uitgaande van een perceel genaamd de Sandacker. Datzelfde jaar verkocht Johan, met toestemming van zijn echtgenote Willem, de eerder genoemde goederen te Rijkel. In 1451 werd Johan van Oest voor de laatste maal beleend met "dat huys en hofstadt tot Hillenrade met grave en cingelgrave met de bouwhoven, en wat daartoe behoort". Het feit dat huis en hofstede afzonderlijk worden genoemd, geeft waarschijnlijk aan dat ligging van kasteel en voorhof toen al was zoals ze nu nog is en dat het complex ook was omgracht. De oudste zoon, Dirk van Oest, zou Hillenraad erven, terwijl zijn jongste broer Maes in 1451 wordt vermeld als heer van huis Caen bij Straelen (D). Zus Felicitas van Oest wordt enkele malen vermeld als vrouwe van Rijckholt en Leuth (B). Zij overleed op 16 mei 1492 en wordt in het necrologium van de Munsterabdij van Roermond herdacht als tante van de kloosterlingen Johanna en Wilhelma van Oest (kinderen van Maes). Dirk van Oest maakte al kort na zijn huwelijk schulden, waarvoor hij enkele van zijn bezittingen verpandde. Tevens maakten zijn lijfeigenen zich meer en meer los van zijn laathof en zo moest hij diverse processen voeren over laatgoederen die tot Hillenraad behoorden. Arnold kwam pas in 1471 na ingrijpen van keizer Karel de Stoute weer vrij en in 1472 beval hertog Arnold zijn raad Dirk van Oest diens huis Hillenraad als leen- en open huis voor hem open te stellen ter bescherming van zijn gehoorzame onderdanen. Waarschijnlijk als tegenprestatie verklaarde de hertog later dat jaar in een oorkonde over bierbrouwrechten dat Dirk van Oest en zijn Swalmer onderdanen hun oude rechten zouden behouden. Bovendien gaf de hertog toestemming om gemeentegrond te verkopen aan de kartuizers om de opbrengst te gebruiken tot herstel van de kerk te Swalmen, die arm was en nodig moest worden gerepareerd. Nadat hertog Arnold in februari 1473 was overleden, werd Dirk van Oest op 26 augustus 1473 door Karel de Stoute opnieuw beleend met het recht op het Elmpterwoud, Hillenraede, de kamp genaamd Hoppenraet en de heerlijkheid Swalmen. Het kasteel dat Van Oest openstelde, zal er heel anders hebben uitgezien dan het huidige slot. Over bouw en vroege verbouwingen van Hillenraad is weinig bekend. Het oudste gedeelte (eind 14e eeuw) bestond waarschijnlijk uit een rechthoekig woongedeelte met een ronde toren. Deze toren was op basis van het dunnere muurwerk gesitueerd aan de zuidhoek van de woonblok en was nog aanwezig in 1607. Over hoogte en doorsnee van de toren is niets bekend en de weergave in de bouwtekening hiernaast is dan ook fictief. Op 30 juni 1479 riep maarschalk Adolf, graaf van Nassau, Derick van Oest op om bij de kerk van het dorp Swalmen binnen 14 dagen stallingen voor zijn dienaars en personeel tot maximaal 100 paarden op te richten. Dirk had tenminste vijf kinderen. Johan van Oest was pastoor van Swalmen en Asselt, zo weten we uit een helaas niet gedateerde brief die hij aan zijn vader schreef. In deze brief noemt Johan ook zijn broer Willem, waarvan hij sinds diens vertrek naar Rome niets meer had vernomen. Van beide zonen is dit de enige vermelding. Verder waren er de dochters Isabella en Alverade. Vanaf 1485 zien we tevens hun halfbroer Dirk, een bastaardzoon verwekt bij een onbekende moeder. Deze Dirk was in 1489 plaatsvervanger van zijn zwager Arnold Schenck en daarmee kennelijk een gerespecteerd familielid. Mogelijk was Johan van Oest, in 1489 genoemd als neef van Johan Schenck van Nijdeggen, heer van Afferden, een zoon van deze Dirk. Op 23 september 1486 trouwde Isabella van Oest met Arnold Schenck van Nydeggen, zoon van Johan Schenck van Nydeggen en Irmgard von Schönau. Arnt, drossaard van Middelaar, werd op 29 juni 1487 - na het overlijden van Peter van Eggenrade - beleend met het huis en de burcht Hillenraide en de heerlijkheid Swalmen, met het recht op het Elmpter Wald, met het veld Op dem Raet, en met zijn "graven" te Swalmen die wijlen Dirk von Oest van de hertog van Gelder had ontvangen. Waarom het overlijden van de grootvader van Isabella in de akte wordt genoemd, is niet bekend, maar mogelijk bezat hij tijdelijk het vruchtgebruik, zoals ook haar tante Felicitas het 'weduwerecht' behield wat de Naborch betreft. In december 1487 werd Arnt Schenck opnieuw beleend met Hillenraad. Het echtpaar woonde waarschijnlijk niet steeds op het kasteel. Als 'borggraven' en 'bewaarders' van Hellenradt zien we tussen 1507 en ongeveer 1525 Coen Zegers en zijn zoon Johan Zegers, later burgemeester van Roermond. Arnold Schenck en Isabella van Oest hadden tenminste zes kinderen. Johan Schenck, oudste zoon, heer te Ophemert en drost te Middelaar, was eerst gehuwd met Isabelle Pieck van Isendoorn en in tweede huwelijk met Johanna van Werdenburg. Zoon Christoffel zou Hillenraad erven. Verder kennen we de zussen Aleid (gehuwd met Herman van Wachtendonck, drost van Kranenburg), Anna en Ermgard plus een broer Dirk. Isabella van Oest overleed op 15 april 1502 en werd begraven in de kerk van het Kruisherenklooster te Sint Agatha, ten zuidoosten van Cuijk. Haar grafzerk, waarvan hieronder een detail, bevindt zich tegenwoordig tegen de achtermuur. Op een laatgotisch renschild zien we het gedeelde alliantiewapen met heraldisch rechts een klimmende leeuw, naar links gekeerd, en heraldisch links een rechter schuinbalk, boven vergezeld van vier, beneden van drie blokjes. Het randschrift luidt: Int·jaer·ons·heren·M·CCCCC·ende·II·opten·XV·dach·v·de·april·sterft·joffer· Isabel·Schenck·dochter·v·Oest·bidt·voir·de·ziel. Arnt Schenck overleed op 5 juli 1526 en werd naast zijn vrouw begraven. Zijn grafsteen is verloren gegaan. Christoffel Schenck, heer van Hellenroide, trouwde in 1528 met Anna van Vlodrop, oudste dochter van Gerard van Vlodrop, erfvoogd van Roermond, en Elisabeth van Stammel. Als huwelijksgift schonk Christoffel "synn huyss hoff hoicheit unnd heirlicheide zo Hellenroide unnd Swalmen", alsmede de hof Westerhout te Druten en een windmolen te Puiflijk. Christoffel Schenck sneuvelde in 1543 bij een belegering van de stad Düren (D). Na zijn dood namen zijn weduwe en hun zoon Arnold Schenck het beheer van het kasteel op zich. Als een van de zogenaamde woudgraven behartigden zij tevens hun belangen in het tegenwoordige Grenzwald, waar de Swalmenaren van oudsher rechten (en dus ook conflicten) hadden met die van Brüggen en Elmpt. In 1552 kocht Anna van Vlodrop van de broers Arnold en Otto van Wachtendonck (zonen van Herman van Wachtendonck en Aleid Schenck) hun erfdeel van de Nyenhoeff en de daarbij horende oliemolen te Swalmen, zoals de verkopers dit hadden geërfd van Felicitas van Oest en haar man Evert van Brempt, drost te Straelen. Rond 1560 deed Anna van Vlodrop nog een poging om te worden beleend met de erfvoogdij van Roermond; ze overleed op 6 oktober 1572. Arnt Schenck huwde in januari 1556 Maria Huyn van Amstenrade, dochter van Arnt Huyn van Geleen en Hendrika van Maschereel. Arnt werd nog diezelfde zomer beleend met Hillenraad. Het echtpaar had drie kinderen: Christoffel, Gerard en Gertrudis. Gerard werd kanunnik te Luik, terwijl zijn zus kanunnikes werd in Munsterbilzen, waar ze in 1623 overleed. De voorhof wordt opnieuw vermeld in 1577, toen deze in brand werd gestoken en afbrandde. Op dat moment had de Spaanse bevelhebber Nicolaus Pollweiler van Hillenraad zijn standplaats gemaakt. Maria van Amstenrade probeerde de oorlogsdreiging in november 1580 af te kopen met een zogenaamde sauvegarde. In 1586 bekende de weduwe samen met haar onderdanen dat zij 'in diesen geferlicken kriechstiden undt ten tide alss 't vurschreven kirspel genslich verloupen und uitgeweecken was' geld had moeten opnemen tot betaling van opgelegde dwangbetalingen. In 1589 kocht de weduwe een gedeelte van de Genoenhof terug van Sweer van den Boetzeler, die dit had geërfd via de familie Van Oest. Zoon Christoffel Schenck trouwde in 1590 in Horn met Aleid van der Lippe, dochter van Caspar van der Lippe, heer van Blijenbeek, Afferden, Grubbenvorst en Betgenhausen en pandheer van het graafschap Horn, en van Gertrudis van den Bylandt. Via dit huwelijk werden de Schenck van Nydeggens tevens heer van Bleijenbeek, Afferden en Grubbenvorst. Met toestemming van zijn moeder Maria van Amstenrade en zijn broer Gerard bracht Christoffel in het huwelijk "dass haus Hillenradt mit seiner herlichkeit sampt der pandtschafft von Assell und Schwalmen". In ruil voor een lijfrente en de belofte dat zijn familie hem aan een geestelijke titel zou helpen, zag Gerard af van zijn rechten op het kasteel en de heerlijkheid. Gerard overleed nà 1614, toen hij als kanunnik te Luik werd beleend met de Horner- en Varkensgriend. Christoffel Schenck en zijn vrouw maakten in juli 1621 op kasteel Hillenraad hun testament op. Christoffel overleed in 1624, zijn weduwe na 1632. Van Aleid is bekend dat zij zich als vrouwe van Swalmen een keer persoonlijk ontfermde over een verwaarloosd kind. Op 16 april 1625 ontving Aleid nog officieel het vruchtgebruik van de nagelaten goederen. Een dag later vernieuwde haar zoon Arnold Diederick Schenck van Nijdeggen de leeneed van Hillenraede. Arnold Dirk Schenck van Nydeggen trouwde in juni 1620 te Luik met Maria d'Oyenbrugge van Duras. Hij werd in 1625 beleend met Hillenraad en ontving in 1631 van zijn onderdanen het gebied genaamd de Veltebeeck tegenover het kasteel gelegen. Nadat Arnold Dirk in 1624 overleed, werd het testament dat hij samen met zijn vrouw in 1621 had opgesteld aangevochten door haar beide zussen, de vrouwe van Calckum en de vrouwe van Grubbenvorst, maar in april 1625 kreeg de weduwe het vruchtgebruik van Hillenraad. De leeneed werd een dag later opnieuw afgelegd door haar zoon, net als zijn vader Arnold Dirk genaamd. Tegen het eind van de Tachtigjarige Oorlog had Hillenraad opnieuw te lijden van oorlogsgeweld. In oktober 1646 werd een sauvegarde door Claude Lamoral, prins van Ligne, die met 7.000 voetknechten en 2.000 ruiters op weg was om een belegering van Venlo te ontzetten. In de maanden die volgden viel het kasteel mogelijk toch nog ten prooi aan de soldaten. In 1648 liet Arnold Dirk Schenck van Nijdeggen de voorburcht verbouwen, getuige muurankers van dat jaar. Arnold Diedrick Schenck de Nijdeggen en Maria d'Oijenbrugge de Duras, heer en vrouwe te Hillenrade, maakten in augustus 1651 hun testament. Zoon Christoffel kreeg daarbij Hillenraad met toebehoren, de hof Boequesdries met vee, de hof genaamd Nieuwenhof, de hof genaamd de Noenhof (sic), de visserij te Asselt, de graanmolen met 'canal' liggend te Swalmen, het recht om een slijpmolen en pulvermolen te hebben, en het Cranendoncks leengoed de tol te Asselt. Arnold Dirk Schenck overleed in 1653 en werd opgevolgd door zijn nog jonge zoon Christoffel. De ambitieuze Christoffel Schenck van Nydeggen trad meteen daadkrachtig op: in 1653 kocht hij delen van de Naborch en de Nieuwenhof te Swalmen terug van de erfgenamen Van Wisschel. In februari 1654 kocht Christoffel Schenck enkele vrijheden terug die zijn voorgangers in 1314 hadden verpand aan de graaf van Gelre. Philips de Vijfde, in 1654 tevens hertog van Gelre, was in geldnood door zijn strijd tegen Frankrijk, en de verkoop van heerlijkheden in het Gelders Overkwartier moesten hem wat extra financiële armslag geven. De aankoop door Christoffel Schenck kenmerkte zich echter door list en bedrog. De kerspels Swalmen en Asselt waren op het moment van de verkoop verwikkeld in een geschil met buurgemeente Beesel. Schenck nodigde de schepenen en gezworenen uit op zijn kasteel om over deze zaak te praten. Eenmaal daar aangekomen ontmoetten zij echter, behalve Schenck, ook de vrouwe De Magny (Christoffel's zus), kanselier Kerckhoven en landschrijver Crebber. De genodigden werden zwaar onder druk gezet. Als de regeerders niet akkoord gingen met de verkoop aan Schenck, zo werd gesteld, zou de heerlijkheid misschien wel aan iemand anders worden verkocht, misschien wel aan de graaf De Suza, die onlangs in Erkelens zo had huisgehouden ('die door mishandelinge tot Erquelens doen ter tijdt eenen groten schrick was aendoende aen alle die ingesetenen des kerspels ende des landts'). De protesterende schepenen en gezworenen werden niet alleen onder druk gezet, Schenck probeerde hen ook dronken te voeren om zo zijn doel te bereiken. Kennelijk gingen de regeerders uiteindelijk toch (noodgedwongen) overstag. Uiteraard beloofde Schenck dat hij de oude rechten en privilegiën van zijn onderdanen zou eerbiedigen. Ook beloofde Christofel zijn onderdanen onder andere plechtig "dat wij deselve in alles naer ons best vermogen sullen helpen ende voorstaen in criechs ende anderen noot ende vrij en ongemolesteert altijt als t’die voorschreven onderdaenen sal gelieven op t’huys Hillenraedt mit al hun goet soo lange daer plaets sal sijn laeten vluchten ende vletten, sonder dat sij sullen gehalden sijn ietwas daervoor te gheven ofte betaelen." Het bleven echter roerige tijden, ook al was de Tachtigjarige Oorlog officieel al jaren ten einde. In de zomer van 1658 kreeg Christoffel Schenck van Nijdeggen, heer van Swalmen, van de stadhouder en raden van het Hof van Gelder het bevel de landweren te herstellen en de slagbomen te repareren en te sluiten. Deze landweren bestonden uit langgerekte houtwallen met aan weerszijden greppels; ze waren bedoeld om ongenode gasten buiten de heerlijkheden Swalmen en Asselt te houden. Restantent van zo'n landweren, de zogenaamde Berendonk en de Wolfsgraaf, vinden we in het bosgebied tussen Groenewoud en De Lank. In datzelfde jaar 1658 werd Christoffel Schenck door diverse personen beschuldigd van wangedrag. Op de Heilige Sacramentsdag in 1652 was het uit de hand gelopen ten huize van de raadsheer Van Blitterswijk in Roermond, waar hij, samen met Hans Willem van Cortenbach - de erfvoogd van Roermond - had deelgenomen aan een dans. Toen deze zijn manier van dansen had nagedaan, had Schenck zich zo beledigd gevoeld dat hij de erfvoogd had uitgedaagd voor een duel. Nadat de gouverneur van de stad tussen beiden was gekomen, liep het uiteindelijk af met een sisser. Maar enige tijd later ging het opnieuw mis, ditmaal na een ruzie met drossaard Van Hoensbroeck, die eveneens werd opgeroepen om te duelleren. Enkele jaren later, in 1655, had hij, zelf gezeten op zijn paard, een andere drossaard - baron Van Bouchold - midden op straat geslagen met een stok en daarna met een pistool bedreigd. Een radmaker uit Roermond werd eveneens tot tweemaal toe bedreigd: "Ghij sult mij geldt brengen, ofte ick sal uw een pistoll aen de ooren sedtten". Op een avond had hij in de buurt van Beesel, samen met zijn scholtis, enkele dienaren van de raadsheer Van Lom in elkaar geslagen. Kortom - ook al is het vonnis van de rechtbank niet bewaard -, het gedrag van Christoffel Schenck was bepaald niet onbesproken. De verhoudingen met de Swalmenaren waren evenmin goed te noemen. De manier waarop Schenck de heerlijke rechten had gekocht in 1654 speelde daarbij een grote rol. De schepenen en gezworenen waren destijds immers onder valse voorwendselen naar het kasteel gelokt, onder druk gezet en bedrogen, zo werd in een lange beschuldiging uitgelegd door de geërfden en inwoners van Swalmen. De bevolking ging gebukt onder enorme lasten en moest - tegen alle afspraken - allerlei diensten doen. Ze moesten zelfs wacht lopen op het kasteel, terwijl huis en gezin onbeschermd achter bleef. Nee, erg geliefd was Christoffel Schenck niet bij zijn onderdanen. Integendeel. Christoffel Schenck trouwde in april 1661 op kasteel Meldert (B) met Philipinna Anna d'Oyenbrugge. Het was een groot feest waarbij honderden liters wijn werden geschonken. De kosten van twee aam wijn die op de bruiloft waren genuttigd, werden een jaar later gefinancieerd met de opbrengst van de verkoop van een stuk gemeentegrond bij Melickerhout.
Hillenraad onderging in deze jaren een flinke gedaanteverandering. Christoffel liet namelijk de ronde toren aan de zuidzijde slopen. Die sloop gebeurde mogelijk in 1665, toen Antonius Nelissen overleed bij een verbouwing van het kasteel. In 1667 kreeg Christoffel Schenck van Nijdeggen van de stad Roermond toestemming om in Asselt kalk te lossen mits deze zou worden aangewend "totte reparatien van sijn adelijck geseess". De werkzaamheden werden tussen 1667 en 1673 gedeeltelijke uitgevoerd door timmerman Hans Hendrick Getsel, die in januari 1669 begon aan de kamer boven de grote zaal, inclusief een eigen toilet of 'secreet'. Met de nieuwe aanbouw aan de achterkant van het huis was het karwei echter nog niet af. Ook de voorgevel kreeg een complete facelift, waarbij de oude en waarschijnlijk kleine ramen werden vervangen door grote vensters om het licht binnen te laten. Als kroon op het werk liet het echtpaar een alliantiewapen plaatsen: de leeuw van Schenck van Nydeggen en de balken van d'Oyenbrugge. Met de verbouwing kreeg Hillenraad op het eerste oog een symmetrisch aanzien, maar bij nadere beschouwing blijken de ingangspartij plus het fronton erboven toch niet helemaal in het midden te staan. Desondanks zal de nieuwe gevel met de imposante trappen veel indruk hebben gemaakt op de 17e-eeuwse bezoekers. De gigantische verbouwing van Hillenraad liet Christoffel Schenck's beurs natuurlijk niet ongemoeid. In 1668 verpandde hij zijn Oesterse tol (die in Kessel werd geheven) en een jaar later ook nog het huis Oeveren te Sint Odiliënberg. Om opnieuw geld vrij te maken, verkocht Christoffel Schenck in november 1669 zijn visserij te Asselt. In januari 1671 verpandde hij samen met zijn broer Caspar het huis Brempt, de Aanwas en de Asselterhof. Met de opbrengst werden militaire aanslagen (executies) betaald. In juni 1671 verpandden Christoffel en zijn vrouw de hoeve Boekweitsdries. Zijn broer Caspar ontving mogelijk tijdelijk de inkomsten van de Asselerhof, die in mei 1672 door hem werd verpacht. Eveneens in mei 1672 kocht Christoffel van jonker Hans Willem van Baexen hoeve de Baxhof, die hij meteen aan zijn broer Caspar in gebruik gaf. De verkoper stelde als voorwaarde dat de Baexhoeve te allen tijde verbonden zou blijven aan
het huis Hillenraedt en de bezitters daarvan, en hiervan nooit mocht worden
afgescheiden. In datzelfde jaar 1672 liet Christoffel Schenck de Syperhof bouwen. Christoffel baron Schenck van Nydeggen kan met recht de meest ambitieuze bewoner van kasteel Hillenraad worden genoemd. Toen hij in maart 1680 op het kasteel overleed, liet hij bezittingen na ter waarde van het astronomische bedrag van meer dan 80.000 pattacons. De meeste bezittingen waren allodiaal, alleen het huis Hillenraedt met zijn grachten, het land gelegen in het Hoppenray en de Alde Borgh met zijn hof genaamd Noenhoff waren leenroerig aan de hertog. Op 24 maart 1680 werd hij in Swalmen begraven. Twee dagen later werd een uitgebreide boedelbeschrijving gemaakt, waardoor we precies weten wat er op dat moment allemaal op het kasteel aanwezig was. Christoffel Schenck liet vier kinderen na: Arnoldus de Schenck, die hem opvolgde als heer van Hillenraad, Henrick de Schenck, Godefrid en Angelina de Schenck, die onder voogdij kwamen te staan van hun oom Caspar Schenck, commendeur te Siersdorf. Mogelijk werd onder zijn bewind het Jagershuys gebouwd, dat in 1688 werd verpand samen met de kasteelhoeve. Angelina Schenck (mogelijk in 1683 vermeld als Magdelena) trad in november 1689 in de Orde der Ursulinen
te Roermond. In juli 1691 was zij kanunnikes te Nijvel (B). Christoffel Schenck werd, zoals al gezegd, opgevolgd door zijn zoon Arnold Schenck van Nydeggen, gedoopt op 31 augustus 1662. Deze nam in oktober 1680 een aanwas bij het Buggenumer veer in de Maas in bezit, waarbij hij zich beriep op een oude akte uit 1275. Intussen moest er nog vanalles geregeld worden omtrent de aanzienlijke erfenis. Deze bestond uit o.a. "het schoon steenen nieuw huys" genaamd Boeckes Dries, de korenmolen, een oliemolen alsmede een schorf- of looimolen, de Nuijnhoff, door Christoffel Schenck aangekocht voor 8.000 pattacons, de hof te Asselt, getaxeerd op 42.000 pattacons, een erf genaamd Hawinckels Broeck en het Hoppen Campken. Bij zijn oom Caspar leerde de nog jonge Arnold Schenck diens liefje kennen, Maria Emerentiana Dausque. Arnold wist echter niets van de affaire tussen haar en zijn oom en liet zich wijsmaken dat zij de weduwe was van een graaf de Bruay. Van het een kwam het ander en zo stapten zij op 30 maart 1682 in het huwelijksbootje. Acht maanden later echter ontdekte Arnold het hele complot. Zijn vrouw was in Frankrijk al eerder de minnares geweest van de prins van Condé en daarna van Charles Hypolyte de Spinola, graaf van Bruay, met wie zij twee kinderen had. Na de dood van de graaf was zij diens titel gaan voeren, waartegen een van haar zonen echter had geprotesteerd. Deze liet haar vervolgen, waarop ze gevangen werd genomen en door de Raad van Mechelen was veroordeeld. Ze wist echter te ontsnappen en vluchtte naar het graafschap Gulik, waar ze bij Caspar Schenck van Nydeggen haar oude levensstijl weer opnam. Hoewel Arnold Schenck in naam al Heer van Swalmen en Asselt was, waren zijn belangen intussen nog steeds behartigd door zijn voogd, oom Caspar. Deze stelde in september 1682 een gerechtsbode aan en kocht in februari 1683 de Rodebosche tiende, een Horns leengoed eerder behorend tot de Baxhof. De dagelijkse gang van zaken op het kasteel werden intussen geregeld door knecht Andries Mooren en zijn vrouw. Het echtpaar had al vanaf hun huwelijk in 1655 een goede band met de kasteeleigenaren, zoals blijkt uit de aanwezigheid van Maria de Duras, vrouwe van Hillenraed (1656) en haar schoondochter Anna Philippina de Oijenbroeck, eveneens vrouwe van Hillenraed (1662) als doopgetuigen. Ook Caspar Schenck trad in 1671 op als peter. Knecht Andries kreeg het op een goede dag aan de stok met Jan van Elmpt (vermoedelijk alias Suijlen) die vlees kwam leveren aan "die van den adelijcken huyse Hillenraed". Mooren had het vlees besteld en zei tegen de leverancier dat deze het zelf boven aan de hoofdingang moest gaan afleveren, waar men hem ook zou betalen. Jan wilde echter vooraf geld zien. Het kwam tot een woordenwisseling tussen beiden en er vielen enkele rake klappen. In de aanklacht stelde de schout dat het algemeen gebruikelijk was dat betaling pas plaats had nà levering: "men geeft de hoeren het gelt van te vooren". Op 15 april 1684 werd Arnold Schenck beleend met de heerlijkheid Swalmen en Asselt en met het Alde Huys te Swalmen en de Nieuwenhoff. Arnold had echter andere dingen aan zijn hoofd dan het besturen van een dorp en het beheren van adellijke goederen. Terwijl het proces tegen zijn vrouw nog volop speelde, maakte hij zijn testament op. Hij wilde namelijk in militaire dienst. De Turken waren in 1683 bijna opgerukt tot Wenen en keizer Leopold I kon goed versterking gebruiken. Daarom was Arnold bereid "om des noodigh lijff ende leven tegen den arfvijand van het Christendom te consacreren". Het waren ook rond Swalmen nog steeds roerige tijden. In mei 1684 nam de gemeente geld op van het klooster Maria Weide te Venlo om hiermee brandschatting door Franse troepen af te kopen. En waren het niet de soldaten die de streek onveilig maakten, dan waren het wel de wolven: in de zomer van 1685 werd bij een wolvenjacht een van de jagers levensgevaarlijk gewond door een geweerschot. Arnold had zijn militaire loopbaan intussen alweer beëindigd en was eind 1684 naar Rome gereisd. Zijn vrouw had het vonnis van de Gulikse rechtbank aangevochten en was in Rome in hoger beroep gegaan. Uiteindelijk werd het vonnis echter nogmaals bevestigd en Arnold was weer vrij man. We horen echter enkele jaren niets meer van hem. Het zal duidelijk zijn dat zijn relatie met zijn oom Caspar een flinke deuk zal hebben opgelopen. Deze bestierde intussen de Swalmer bezittingen. In juni 1686 liet voogd Caspar een nieuw altaar bouwen voor de kerk van Swalmen en in augustus 1686 benoemde hij Jan Martens tot kapitein van de heerlijkheid Swalmen en Asselt. De commandeur van Siersdorf droeg in 1688 enkele kapitalen over aan zijn neef Arnold baron de Schenck, die in 1689 weer voor het eerst doopgetuige was in Swalmen. Enkele maanden later werd hij bij testament van zijn broer Godefroid diens enige erfgenaam, dit "tot conservatie van sijnen stam ende familie". De ouderlijke bezittingen die vader Christoffel met zoveel moeite weer bijeen had gebracht, mochten immers niet versnipperd raken. Intussen zien we dat Arnold goede banden probeerde te onderhouden met zijn pachters. Zo werd hij in de zomer van 1691 peetoom van een van de kinderen van de Baxhof. Diezelfde maand nam hij nog drie aanwassen in de Maas in bezit, zich opnieuw beroepend op de oude rechten die in 1275 in handen waren van Rutger van Asselt. Arnold baron Schenck van Nydeggen trouwde in december 1694 op Schloß Haag (D) met Maria Catharina markiezin van en tot Hoensbroek. In het jaar daarop werd op kasteel Bleijenbeek hun enig kind geboren, Christoffel Arnold Adriaan Schenck van Nijdeggen, gedoopt 6 juni 1696. Het bleef voor Arnold Schenck van Nydeggen niet enkel bij financiële tegenslagen. Op 28 september 1703 schoot de achtjarige Christoffel zich tijdens het spelen met een geladen geweer zelf dood. Ook zijn ouders werden natuurlijk zwaar getroffen en hun verdriet om het verlies van hun enige zoon zal onbeschrijflijk zijn geweest. Het echtpaar zou verder kinderloos blijven. Het leven ging echter verder. Arnold Schenck kreeg in juli 1705 toestemmming om zijn koren- en looimolen, in leen gehouden van de erfvoogdij van Roermond, te belasten. In september bepaalde de markgraaf dat de opbrengst van de hoofd- en beestenschat zou worden besteed "tot het maecken van den geprojecteerden orgel der kercke van Swalmen". Op 3 november 1705 stelde rentmeester Arnold Furen zijn hof genaamd de Nieuwen Hoff op de Bouckoul gelegen als borg voor de tolrechten. Van 16 mei 1708 dateert een uitgebreide boedelbeschrijving van alles wat op Hillenraad aanwezig was. De inventaris werd opgemaakt in aanwezigheid van Arnold Fuhren en Johan Joris, de vertrekkende en aankomende rentmeesters. In de loop van 1708 - de exacte datum is vreemd genoeg niet ingevuld, maar volgens andere bronnen betreft het 20 mei - maakte Arnold Schenck op zijn riddermatig huis Blijenbeek zijn testament op, nadat hij hiervoor toestemming had gekregen van allerlei leenkamers waaraan zijn bezittingen leenroerig waren. Zijn nalatenschap zou allereerst naar zijn vrouw Maria Catharina markgravin van en tot Hoensbroek gaan, hoewel Arnold wel nog even aangaf dat hij nog stilletjes hoopte op kinderen. Na het overlijden van zijn vrouw zouden de goederen vererven op de kinderen van zijn zwager, Willem Adriaan markgraaf van en tot Hoensbroek, te beginnen met diens oudste zoon. Onder goederen die de testateur noemt, zien we o.a. "t'huys Hillenraedt, heerlijckheyt Asselt ende Swaelmen, mit alle de goederen
daeraen clevende ende bouhoeven daerinne gelegen, t'huys Aldeborgh mit den hoff,
Swaelmer meulens", "tot dien den Oostersten Thool, den Asselschen ende Siepenhoff, den Asselschen
Thool, de Boucouler thiende, de visserije tot Asselt, de Lingen, de Bouxweert,
den Aenwas, de Wielerthiende". Op 10 maart 1710 werd Maria Catharina markiezin Schenck van Nydeggen, geboren markiezin van
Hoensbroeck, beleend met de heerlijkheid Swalmen en Asselt. Tien dagen later werd de leeneed afgelegd wegens kasteel Hillenraad en op 22 maart verhief Ernest Hendrick Bammelroy als hulder namens de markiezin tevens het Alde Huys te Swalmen genaamd Rathem. Johan Albert van der Boye, baron van Neerijssche en erfvoogd van Roermond, beleende haar twee dagen later met de watermolen te Swalmen. De douairiere ging voortvarend te werk en lostte op een gedeelte van de hypotheek af die was gevestigd op de Asselterhof en de tol. Het testament van Arnold Schenck werd pas op 7 maart 1711 geopend en riep vele vragen op. Hoe helder van geest was de testateur geweest toen hij de akte opstelde? Hoe was het mogelijk dat de brief zo slecht verzegeld was dat deze kon worden geopend zonder de zegels te verbreken en waarom ontbrak een exaxte datum? Door zijn vrouw en haar familie te benoemen tot erfgenamen, had hij zijn eigen bloedlijn gepasseerd, hetgeen niet in goede aarde viel bij de families De Villers en Bouwens van der Boye de Neerijssche. Al korte tijd later ontstonden dan ook de eerste processen over zijn nalatenschap; hoewel het tussen 1711 en 1732 rustig bleef, zouden deze uiteindelijk tientallen jaren duren en meters oude akten opleveren. Op 6 februari 1712 werd erfmaarschalk Willem Adriaan van en tot Hoensbroeck door de leenhof van Cranendonck beleend met de Oesterse tol. Zijn zus, de douairiere Schenck, kreeg in 1720 weer toestemming om met de molenaarskar van Swalmen naar Roermond te gaan. Op 23 maart 1733 deed de markiezin, onder voorbehoud van vruchtgebruik, afstand van haar rechten op de nalatenschap van wijlen haar man, ten voordele van haar broer en diens kinderen. Enkele dagen later, op 2 april, oorkondde de markiezin dat zij vasthield aan het vruchtgebruik van de goederen die haar volgens huwelijkse voorwaarden en krachtens landrecht toekwamen, aangezien de heren baronnen De Villers bij hun verzoekschrift van 6 oktober 1732 het proces tegen haar hadden hervat inzake deze goederen die deel uitmaakten van de nalatenschap van wijlen haar echtgenoot Arnold. De verklaring werd mede ondertekend door haar broer Willem Adriaan van en tot Hoensbroeck. Deze nam op 29 april 1733 de plaats in van zijn zus en vervolgde de gerechtelijke procedures. Willem Adriaan van Hoensbroeck werd op 5 mei 1733 beleend met de heerlijkheid Swalmen en Asselt, het huis Hillenraad en het Alde Huys te Swalmen genaamd Rathem met de Nieuwenhof. Zijn zus behield echter het vruchtgebruik en verpandde op 13 januari 1734 opnieuw de hoeve Boekweitsdries. De baronnen De Villers hadden intussen echter ook niet stilgezeten. Op 15 januari 1734 liet Eustachius Felix baron Van Villers, vicomte van Judoigne, zich mede namens zijn broer Arnold Caspar baron Van Villers belenen met de heerlijkheid Swalmen en Asselt, Hillenraad, Naborch en Nieuwenhof. Maar op het kasteel van Swalmen wist men nog van niets... Willem Adriaan van en tot Hoensbroeck overleed op 18 juni 1735. Omdat er geen testament was opgemaakt, werd de ouderlijke erfenis gedeeld tussen zijn kinderen Frans Arnold, diens zus Maria Theresia, stiftdame in Thorn, en zijn broer Johan Frederik, domheer te Trier. In ruil voor een bedrag van 25.000 rijksdaalder zag Maria Theresia af van haar erfdeel. Zij trouwde op 29 oktober 1740 in Swalmen met Carolus Joannes Dominicus graaf van Houdion en de Waele, heer van Wijnegem. Na wat geharrewar kreeg broer Frederik kasteel Haag (D), onder voorwaarde dat dit bezit na zijn overlijden zou terugvallen aan de stamhouder. Zo werd de overleden Willem Adriaan opgevolgd zijn zoon Frans Arnold Adriaan van en tot Hoensbroeck. Frans Arnold, in 1696 geboren op Schloß Haag, had na zijn studie in Aken enkele reizen gemaakt naar Bonn, Koblenz, Trier, Nijmegen, Utrecht, Amsterdam en Parijs, waar hij o.a. Versailles bezocht. In 1718 werd hij benoemd als raadslid aan het Hof van Gelre in Roermond, nadat zijn vader vrijwillig afstand had gedaan van deze functie. Op 3 november 1720 trouwde Frans Arnold met de achttienjarige Maria Anna Sophia rijksgravin von Schönborn-Buchheim und Wolfsthal. Het inmiddels verweerde alliantiewapen van het echtpaar prijkt boven de ingang van de Orangerie, centraal gelegen in de fraaie kasteeltuin. Het jonge echtpaar ging in Hoensbroek wonen, waar een jaar later een dochter werd geboren, maar verbleef ook soms in Swalmen. Het zou niet bij dit ene kind blijven: in de jaren daarna werden 25 kinderen geboren, waarvan twee waarschijnlijk levenloos. Twee zonen en een dochter stierven al jong. Van de vijftien jongens traden er zeven in de geestelijke stand en twee werden ridder in de Duitse Orde. De mooie familiewapens op deze webpagina zijn gedeeltelijk afkomstig uit de 'Ahnenprobe' die zij moesten inleveren om hun adellijke afstamming aan te tonen.
Frans Arnold liet zich in september 1735 belenen met de heerlijkheid Swalmen en Asselt alsmede het erfmaarschalk-ambt van Gelre. Op 5 september 1736 overleed ook zijn tante, Maria Catharina van Hoensbroeck. Nu de weduwe Schenck eveneens gestorven was, kwamen de baronnen De Villers en De Neerijssche opnieuw in actie. De onderhandelingen werden gevoerd door baron Eustachius Felix de Villers, die mede optrad namens vrouw en kinderen van zijn inmiddels overleden broer Arnold Caspar en namens de erfgenamen van Jan Albert van der Boye. Beide partijen waren van plan om er zonder dure advokaten samen uit te komen, maar dat zou niet lukken... Op 2 maart 1737 namen de baronnen De Villers bezit van de Baxhof, in 1672 door Christoffel Schenck aangekocht van Hans Willem van Baexen met de - opmerkelijke - voorwaarde dat deze nooit van Hillenraad zou worden afgescheiden. Verder maakten de baronnen aanspraken op goederen in Asselt en Brempt. Diezelfde maand ontmoetten Frans Arnold en zijn opponenten elkaar voor het Roermondse gerecht. Het ging hard tegen hard. Ook hoeve Boekweitsdries en een van de watermolens werden inzet van het proces, pachters werden van beide zijden geïntimideerd. Frans Arnold van Hoensbroeck werd op 15 maart 1738 opnieuw beleend met de heerlijkheid Swalmen en Asselt, Hillenraad, Oudborg en Nieuwenhof. Het proces ging intussen onverminderd door. Op last van het Hof van Gelder liet hij in oktober 1738 een inventaris opmaken van alle archiefstukken die zich op kasteel Blijenbeek bevonden, zodat deze konden worden gebruikt ten behoeve van het proces tegen baron De Villers c.s. en de erfgenamen van wijlen baron de Neerijsche, Macken etc. In maart 1741 was er een klein lichtpuntje voor de markies: het Hof bepaalde dat Boekweitsdries, Hoppenrade, Konijnenkamp, het Klootje en de Wilde Zijde tot het feodale gedeelte van Hillenraad behoorden en daarmee eigendom waren van de markies. Een figuratief kaartje van landmeter J.J. Smabers moest een en ander nog eens verduidelijken; een exemplaar bevindt zich tegenwoordig in het familiearchief d'Overschie de Neerijssche in Brussel. Een eenvoudiger schets uit datzelfde jaar zal eveneens hierop betrekking hebben. Intussen had het gezin Van Hoensbroeck zijn intrek genomen op kasteel Hillenraad, waar in 1740 een vijftiende kind werd gedoopt. Vader Frans Arnold was de zomer ervoor naar Wenen gereisd, waar hij was benoemd tot keizerlijk kamerheer. Met de geboorte van dit zoveelste kind in het vooruitzicht vonden de ouders het toch wel tijd om een testament op te maken. Bij hun plotseling overlijden zou de vererving immers grote problemen kunnen opleveren met zoveel erfgenamen. Als universeel erfgenaam wezen zij hun oudste zoon aan: Lotharius. Hij zou na het overlijden van zijn ouders aan ieder van zijn broers 300 pattacons moeten betalen; zijn zussen moesten genoegen met een eenmalig bedrag van 2.000 pattacons. Frans Arnold Adriaan werd op 20 juli 1742 beleend met de Oesterse tol op de Maas bij Asselt. Intussen bood Hillenraad ook nog steeds plaats aan zijn broers en zussen, ook al werd het ook weer iets minder druk. Op 22 maart 1744 trouwde Catharina Elisabetha van Hoensbroeck, kanunnikes te Thorn, met Franciscus Wilhelmus Antonius graaf van Nesselrode a Reichenstein. Ruim drie jaar later, op 15 oktober 1747, trouwde zus Maria Theresia met Joannes Hugo Franciscus graaf van Metternich. In april 1748 had de hertog van Cumberland korte tijd zijn hoofdkwartier op kasteel Hillenraad. Volgens deze kaart lag zijn 3e bataljon tegenover het kasteel aan de Veltbeek. Op 23 november 1749 werd Lotharius Frans Hyacint Victor markies van en tot Hoensbroeck door keizerin Maria Theresia beleend met het Oude Huys te Swalmen genaamd Rathem, in de volksmond Aldenburg genaamd, en met de Nieuwenhof. Twee jaar later liet hij ten behoeve van het riddermatig goed Iversheim (bij Bad Münstereifel) een kwartierstaat maken waarop we zijn afstamming in bonte kleuren zien weergegeven.
Een boekje gemaakt ter gelegenheid van het huwelijk van Sophia Carola van Hoensbroeck met Clemens Lotharius van Fürstenberg op 23 februari 1755 laat schetsmatig zien hoe Hillenraad er in die jaren ongeveer uitzag. Het kasteel kende intussen ook droeve momenten: op 19 april 1755 werd Erwinus van Hoensbroeck in Swalmen begraven. Opnieuw was het onrustig in de omgeving: tussen 1756 en 1763 werd de Zevenjarige Oorlog uitgevochten tussen Engeland en Pruisen enerzijds en Rusland, Frankrijk en Oostenrijk anderzijds. Hoewel Frankrijk een bondgenoot was van keizerin Maria Theresia van Oostenrijk, werden de inwoners van Swalmen geregeld lastig gevallen door vooral Franse soldaten. Op 30 juli 1758 maakte de hertog Ferdinand van Brunswijk - na de overgave van Roermond - Hillenraad tot zijn hoofdkwartier, terwijl de erfprins een goed onderkomen vond in de pastorie van Swalmen. De omvangrijke legertroepen, waarvan het kampement zich uitstrekte van Swalmen tot Herkenbosch en Leeuwen bij Roermond, trok enkele dagen later door, richting Venlo. Frans Arnold Adriaan markies van en tot Hoensbroeck werd op 23 augustus 1759 bijgezet in de kerk van Swalmen. Nu zijn vader was overleden, werd Lotharius Frans op 19 september 1759 beleend met het maarschalk-ambt van Gelre, op 23 november tevens met de heerlijkheid Swalmen en Asselt, met Hillenraad, de Naborch en de Nieuwenhof. Omdat zijn ouders in hun testament hadden bepaald dat de langstleven van beiden het eigendom van alle roerende goederen en het vruchtgebruik van alle onroerende goederen zou hebben, was Lotharius slechts op papier heer en meester. Zo zien we hoe zijn moeder, Sophia van Schönborn, na het overlijden van haar man de schepenen benoemt. Zij overleefde haar echtgenoot slechts ruim een jaar: zij stierf op 5 november 1760 in Hoensbroek, 58 jaar oud. De vele zwangerschappen zullen ongetwijfeld hun tol hebben geëist. Op 3 januari 1762 verliet opnieuw een van zijn zussen het oudelijk huis: Isabella van Hoensbroeck trouwde op die dag met Adamus Alexander graaf van Schellaerdt en verhuisde naar Ter Borch in Schinnen. Mogelijk had haar broer Frans Arnold niet voldoende geld om haar de bruidschat mee te geven: op 2 juli 1762 leende hij een bedrag van 6.000 gulden Kleefs met als onderpand alle allodiale goederen onder de heerlijkheid Swalmen en Asselt gelegen. Waarschijnlijker is, dat hij het geld nodig had voor zijn eigen bruiloft. Op 4 augustus 1762 trouwde hij In Koblenz (D) met Sophia Charlotte von der Leyen und Hohengeroldseck. Het gezin nam zijn intrek op kasteel Hoensbroek, waar in 1764 en 1766 twee kinderen werden geboren. Kennelijk hadden Lotharius en Sophie Charlotte al vrij kort na het huwelijk plannen om op Hillenraad te gaan wonen, maar dan moest het kasteel natuurlijk wel worden aangepast aan de woonwensen van het echtpaar. Het werd dus tijd voor een nieuwe verbouwing. Die verbouwing liet niet lang op zich wachten. In oktober 1766 overleed Joannes Gereght uit Born bij werkzaamheden aan Hillenraad ('tegularius qui tecto in Hillenrath dilapsus subito obiit'). Dit ongeval komt vrijwel overeen met het jaartal 1767 dat is verwerkt in een chronogram met de tekst DoMIne hInC fVLgVra qVaeso repeLLas, oftewel Heer, ik bid U, weer de bliksem af van hier. Tellen we de cijfers in deze tekst bij elkaar (MDCLLLVVVII = 1000+500+100+50+50+50+5+5+5+1+1) dan komen we uit op het jaartal 1767. De spreuk wordt geflankeerd door Vulcanus en Neptunus, de goden van vuur en water. Met deze verbouwing, waarbij vier torenachtige paviljoens werden toegevoegd, kreeg Hillenraad in grote lijnen zijn huidige uiterlijk. Het is de eerste verbouwing waarover we iets meer terugvinden in de archieven. In enkele Nederlands- en Franstalige archiefstukken met daarin een overzicht van schulden uit die jaren vinden we namen van enkele personen die verantwoordelijk waren voor de verbouwing. Zo vinden we "de heer Soiron tot Mastricht restant van bouw" De familie Soiron bracht meerdere architecten en aannemers voort die zich bezighielden met de bouw van o.a. kastelen en fortificaties. In enkele uitvoerige studies naar deze architecten wordt Hillenraad overigens (nog) nergens genoemd. Ook de naam van een aannemer wordt vermeld: "Aen meester Hend. Lenaerts eene rekeninge van bouw". Voor de bouw werd gebruik gemaakt van o.a. Naamse hardsteen ('pieres de Namur'), geleverd door een zekere Basile te Maastricht. Verder zien we een betaling aan de heer Tichon de Viret voor plafoneerlatten ("pour des lattes a blafonner"). Het glas voor de vensters werd geleverd door "Dupont, maitre vitrier a Ruremonde". Soms verbleef Lotharius op Hillenraad. In november 1766 werden de Swalmer bezittingen verder uitgebreid met de aankoop van het Blankwater of Hoenderven. In 1769 werd Lotharius beleend met de watermolen van Swalmen en de Oesterse tol op de Maas. Tevens werd de omgrachte hoeve de Boeshei aangekocht. De gebouwen werden vermoedelijk kort daarop gesloopt. Lotharius stelde op 13 juni 1770 het markizaat en huis Hillenraad als borg toen hij zijn tienden te Zundert verkocht. In februari 1771 kocht de markies uit de gemeente 60 morgen onvruchtbare heide aan de Riet; een maand later nam hij 4.000 pattacons op met het kasteel als onderpand. In deze jaren zal ook het zogenaamde Lothariusbos zijn aangelegd, dat nu deel uitmaakt van de Hillenrader Bossen. Op 30 oktober 1772 sloten Lotharius en zijn vrouw samen met (schoon)broers en -zussen een akte van deling over de heerlijkheid Swalmen en Asselt, Hillenraad, de Asselterhof, Boeckweitsdries,
Syperhof, Nieuwenhof en andere bezittingen te Swalmen. Deze overeenkomst werd in januari 1776 goedgekeurd door het Hof van Gelre. Lotharius en zijn gezin woonden inmiddels enige tijd op kasteel Hillenraad, waar in 1773 een dochter geboren werd, Theresia Josepha. Zij overleed in 1789 in Blerick. Uit de jaren tussen 1767 en 1776 dateert een gedetailleerde beschrijving van het kasteel, waarin van iedere ruimte zelfs de maat werd genoteerd. Dit Denombrement en groote der camers van ’t casteel Hillenraet leidt ons rond vanaf het voorhuys waer in eenen dubbelen trap. Via de eedtzalet of camer behangen met pampier plus een andere kamer komen we in den grooten sael behangen met roode seyden damas. Deze zaal was met een grootte van 49 bij 30 voet de grootste ruimte; net twee voet breder dan het voorhuis. We passeren diverse kamers, kabinetten en poederkamers, eenen entresol voor garde robe ende camer dinaer, de bottelerie, waer boven de camer van de huyshouwster, daer neffens de camer voor de meyden. Boven is de vestibule de grootste ruimte: 31 bij 29 voet. Verder bevinden zich hier diverse slaapkamers, vaak met kabinet, poederkamer en entresol. Boven de grote zaal zijn liefst vier kamers; twee ervan zijn behangen met geprint zijldoeck. De rondleiding boven eindigt bij eene domestique camer, waer achter eenen trap. Op alle voorsschreven camers kan vuyr gestoockt worden, behalven op vier cleene camers boven en een cabinet onder neffens den grooten sael. Op het casteel sijn vier thoorens, alle beset met eene menichte van duyven. Vervolgens neemt de beschrijving ons mee naar beneden. De souterains sijn soo groot als het casteel ende bestaen als hier onder: eene domestique eetcamer; eene spoel met pomp; eene keuke; eene menagerie; eenen kelder voor bier; eenen dito voor ingemaeckt goet; twee kelders onder den zael; eenen wijnkelder; eenen melck kelder; coolen kelder; backerije met toebehoor; eene plaetse om alles uyt ter hant te setten, met pomp. Na deze rondleiding in het hoofdgebouw neemt de gids ons mee naar de voorburcht: de Bassecour bestaet in eenen stal voor 10 peerden, waer achter eene domestique camer. Daer beneffens eene werck camer waer neffens het port huys. Boven deesen bouw vier domestique camers ende een roockhuys; brouwhuys met eene pomp en toebehoor; eenen koystal voor 20 beesten; een werck camer; eenen peertsstal voor 12 peerden; eene remise; eene besloote plaetse neffens de remise om alles uyt ter handt te setten; eenen hoender stal; vijf hondt stallen. Ook de tuinen en de omgrachting worden beschreven. De Orangerie geleegen in ’t midden van beyde hoven, hebbende eene souteraine voor groentens is lang 43, breedt 20.
Een huysje ofte camer om den gardenier sijne gereedtschap en alle soorte van zaet te setten.
De weyers sijn begreepen in de 22 morgen en sijn circa groot aen maete 4 à 5 morgen, hebben altoos vloyende water, kunnen afgelaeten worden en sijn beset met baers, snoek, edelcarpen, maencarpen, brasem, voorens etc., alle suyver van gesmaek.
Daer en boven drie reservoirs. Met ingang van 1 januari 1776 verpachtte Lotharius kasteel Hillenraad aan zijn jongere broer Philippus Damianus Ludovicus van en tot Hoensbroeck (ged. Roermond 1724). Damiaan was een jaar eerder benoemd tot 13e bisschop van Roermond. Als toegewijd cellist liet de bisschop een aanzienlijk bezit aan bladmuziek (waaronder talloze symfonien) en tevens een omvangrijke instrumentenverzameling na. Zijn portret hangt nog in de bibliotheek van het kasteel. Zijn muziekkamer had hij in de huidige kleine eetkamer. In de stucversiering zijn de symbolen van allerlei muziekinstrumenten aangebracht. In navolging van zijn broer Lotharius liet Damianus in 1779 in de huidige Hillenrader Bossen een stuk heide ontginnen. Deze ontginning kreeg al vrij snel de naam Damianuskamp of Bisschopskamp. De ontginning was niet onomstreden. Op een vergadering van geërfden en regeerders van Swalmen en Asselt werd o.a. gesproken over "het nederwerpen der wallen en graven opgeworpen door sijne excellentie den heer marquis van Hoensbroeck, bisschop tot Ruremonde". Een schilderijtje uit het eind van de 18e eeuw laat Hillenraad zien in al zijn glorie, met op de voorgrond een koets met zes paarden die worden getraind. Met deze koets liet Damiaan zich iedere dag naar het bisschoppelijk paleis in Roermond brengen. Philippus Damianus maarschalk van en tot Hoensbroeck overleed op 17 april 1793 in Roermond. Hij werd twee dagen later begraven in het koor van de Sint Martinuskerk te Blerick. De meeste van zijn muziekinstrumenten en veel bladmuziek werden na zijn dood opgekocht door de componist, dirigent en musicus Frans Antoon Faulhaber, die jarenlang de muziekkapel van de bisschop dirigeerde en na diens dood muziekleraar was in de bisschopsstad. Hillenraad had inmiddels weer bewogen jaren achter de rug. In de zomer van 1776 kreeg Swalmen te maken met een ernstige veeziekte. Van de 1037 koeien, runderen en kalveren overleefden slechts 253 dieren de ziekte. In de 80er jaren stonden de Oostenrijkse Nederlanden, waartoe ook Swalmen behoorde, steeds vaker onder druk van Franse troepen. Op 3 maart 1793 kwam het in Swalmen tot een botsing tussen troepen van de Franse keizer en soldaten van de koning van Pruisen. Op Hellerroth hadden zich tot wel 400 Fransen verschanst. Of Lotharius op dat moment in Swalmen was, is niet bekend. In juni 1793 was hij samen met zijn broer Joseph in Roermond, toen Frans Ziegenhorn werd aangesteld "tot jager en boschwaghter van onse goederen, jacht en bosschen gehoerende aen den casteel van Hillenraeth". De komst van de Fransen zou echter alles veranderen... Lotharius Frans overleed op 20 augustus 1796 in Hoensbroek. Hij was de laatste heer van Swalmen en Asselt die hoge, middelbare en lage jurisdictie uitoefende. Met de komst van de Fransen werd de uitoefening van de heerlijke rechten verboden en bij decreet van 26 maart 1798 werden alle heerlijke rechten opgeheven. De heerlijkheid Swalmen en Asselt hield daarmee op te bestaan. Een litho van Ambroise M. Jobard naar een origineel van Alexander Francois van Aefferden, getiteld Vue du chateau d'Hillenraede près de Ruremonde toont het kasteel in al zijn pracht gezien vanaf het zuiden. We zien duidelijk dat de kappen op de torens nog een andere vorm hebben dan pakweg een eeuw later (vergelijk hiervoor de eerder foto uit 1897 met bijna hetzelfde standpunt). De onder Christoffel Schenck gebouwde danszaal figureert prominent op de afbeelding. Links zien we de massieve voorhof met toegangspoort. Het dak van de noordvleugel van de voorburcht is iets hoger dan bij de westelijke vleugel en van de tegenwoordige slotkapel zien we geen spoor. Op de gracht zien we twee bootjes met mensen. Zou de man rechts aangeven hoe groot de snoek was die hij hier gevangen heeft? Rechts op de achtergrond zien we nog de oranjerie. De tekenaar heeft kennelijk niet geprobeerd om het alliantiewapen boven de deur van het theehuis weer te geven. Clemens Wenceslaus Johan Baptist van en tot Hoensbroeck volgde zijn vader op als heer van Hillenraad. Zijn moeder en ooms bezegelden op 23 juni 1800 een akte waarmee hij erfgenaam werd van de Hoensbroeckse goederen. Clemens werd op 6 mei 1776 geboren op Schloß Haag en trouwde, na een studie in Duisburg, in 1801 met Alexandrina Maximiliana barones van Loë tot Wissen. Zij schonk hem twee kinderen: Frans Egon (1805) en een dochter. Alexandrina overleed in 1806. Op de achtergrond van een portret van haar figureert kasteel Hillenraad, terwijl haar man zich liet portretteren met kasteel Hoensbroeck als achtergrond. In 1809 hertrouwde Clemens met Eugenia Ludovica rijksgravin van Schaesberg. Voor dit huwelijk moest eerst dispensatie worden gegeven, omdat bruid en bruidegom allebei afstamden van de heren van Westerholt en hierdoor verwant waren in de vierde graad. Ook uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: zoon Karel Clemens Hubert (1810) en een dochter Mathilde (in 1838 gehuwd met Arthur rijksgraaf von Goltstein zu Breill).
Blijkens een brief van de bisschop van Luik beschikte Hillenraad in 1813 over een slotkapel. Clemens woonde in 1817 op kasteel Haag terwijl het kasteel in Swalmen werd bewoond door zijn rentmeester, de rooms priester Francois Jacquet. In de zomer van 1826 werd Hillenraad te koop aangeboden. In de advertenties wordt voor het eerst de ijskelder genoemd, die tegenwoordig nog steeds in de nabijgelegen bossen ligt. De rentmeester wordt in een van de kranten C. Jacquet genoemd, maar het zal om dezelfde persoon gaan. Door deze verkoop dreigde Hillenraad te worden verdeeld. De zitting op 12 december 1826 in de Gouden Leeuw in Roermond leverde echter geen serieuze koper op. In de jaren daarna werd regelmatig hout uit de bossen van kasteel Hillenrade verkocht en gras uit de landerijen langs de Maas. Die zelfde Maas zorgde ook wel eens voor overlast. Zo had het grasgewas genaamd de Lingen (langs het voormalige lijnpad) in de winter van 1829-1830 ernstig te leiden van hoogwater. Clemens van Hoensbroek had kennelijk intussen afgezien van verdere pogingen om het kasteel te verkopen. Dit was vermoedelijk aanleiding om toch nog enkele verbeteringen door te voeren. In 1837 werd een klok aangebracht op de voorgevel van het kasteel. Een steentje met initialen C.V.H. en het jaartal 1840 op de zuidzijde van de kerkbrug herinnert vermoedelijk eveneens aan Clemens van Hoensbroeck. In 1842 vroeg de graaf toestemming om op de plaats genaamd Oude Oliemolen in de gemeente Swalmen een nieuwe graanmolen te mogen plaatsen. Vanaf ongeveer 1843 woonde Clemens Wenceslaus van Hoensbroeck op het kasteel Türnich te Frechen (in de omgeving van Keulen en Bonn). Hij overleed op 14 oktober 1844. Zijn lijkbord hangt rechts van het barokke altaar in de slotkapel van Hillenraad. Het kasteel in Swalmen werd overigens vanaf ongeveer 1839 bewoond door de familie Vallen. Karel Clemens Hubert rijksgraaf von und zu Hoensbroeck (geb. 30 september 1810), zoon uit Clemens' tweede huwelijk, vinden we vanaf 1846 eveneens bij de Roermondse notarissen. Zijn halfbroer Frans Egon was inmiddels op 5 april 1840 getrouwd met Mathilde Francisca barones van Loë tot Wissen. Hij erfde de goederen in Hoensbroek, Blijenbeek, Afferden, Haag bij Geldern en Burchfeld. Karel erfde de goederen behorend tot Hillenraad alsmede het slot Türnich in de Kreis Bergheim en kasteel Schackum in de Kreis Neuss. Hij trouwde op 20 juli 1847 met Sophia Maria Dominica barones von Brenken. Volgens de notariële archieven woonde Karel Huibert in de jaren daarna te Keulen, Bonn, Frechen en Kerpen, waarmee echter steeds slot Türnich (afb. links) wordt bedoeld. In januari 1849 stelde hij samen met zijn broer een onderhandse akte van deling op. In de jaren daarna wemelt het van de openbare verkopen van vooral gras en hout, maar rond het kasteel zelf blijft het stil. Wel weten we dat een gedeelte van de gebouwen tussen 1858 en 1871 werd bewoond door Jozef Janssen en zijn vrouw Anna Gertrudis Heijnen samen met hun kinderen Daniel, Sebastiaan, Johan en Maria Catharina. Op 6 mei 1878 maakte Johannes Janssen zijn testament op op Hellenraedt. Ook zien we vanaf tenminste 1865 advertenties voor een een 'boomkweekerij" op Hillenraad. Een tekening van de Maastrichte kroniekschrijver en tekenaar Philippe van Gulpen (1792-1862) laat mogelijk zien hoe het kasteel er in het midden van de 19e eeuw bij lag, maar ik vermoed eerder dat Van Gulpen voor zijn tekening gebruik maakte van het eerdere werk van Van Aefferden. In augustus 1872 was graaf Karel echter toch even zelf in Swalmen. In de Maas- en Roerbode van zaterdag 31 augustus lezen we: “Thans kunnen wij met zekerheid melden, dat de hoog welgeboren heer Karel Hubert graaf van Hoensbroeck, wonende op het kasteel Türnich, gemeente Türnich (Pruissen) zijn kasteel Hellenrath, bij Swalmen en op een uur afstands van Roermond gelegen, welwillend ter beschikking van de eerw. paters Jesuïten heeft willen stellen. Gemelde graaf, vergezeld van twee leden der Sociëteit van Jesus, is in het begin van deze week het kasteel gaan bezigtigen, en, naar wij vernomen hebben, zullen de eerw. paters Jesuïten van het edelmoedig aanbod gebruik maken, bijaldien zij, zooals bijna met zekerheid te voorzien is, door het Pruissisch gouvernement verjaagd mogten worden.” Kennelijk leidden de gesprekken tussen de graaf en de Jezuïeten er niet toe dat Hillenraad door de orde werd gekocht of gehuurd. We horen verder niets meer van de vestigingsplannen. Datzelfde jaar kochten de Jezuïeten overigens wel enkele andere kastelen in Limburg: Blijenbeek, Exaten en Wijnandsrade. Op woensdag 18 december 1872 meldde 'Het Nieuws van den Dag' (een in Amsterdam gevestigd dagblad): "Het kasteel Exaten, te Balken (sic; kennelijk wordt Baexem bedoeld), in Limburg, is tot de ontvangst der Jezuïeten-paters gereed; er kunnen omstreeks 80 geborgen worden, en in het kasteel Hellenraad, bij Maastricht, ongeveer 109. Verscheidene uit Duitschland verdreven Jezuïeten zijn er reeds." Een andere krant, De West-Indier van zondag 2 februari 1873, vervolgt: "Het kasteel Exaten te Balken bij Roermond is geheel gerestaureerd. Reeds verscheidene uit Duitschland verdreven Jezuieten zijn aldaar aangekomen. Nog meer worden er verwacht, er is plaats voor 80. Ook op het kasteel Hellenraad van den graaf van Hoensbroek te Swalmen (mede nabij Roermond) wordt druk gewerkt om 100 leden van het door Duitschland uitgeschudde ongedierte te ontvangen. Wij zijn in de onmiddelijke nabijheid van Duitschland, waarlijk hier wordt het spreekwoord bewaarheid: qui s'y frotte s'y pique." Uit het huwelijk van Karel Huibert en Sophia von Brenken waren inmiddels twee zonen geboren, waarvan de jongste op 17-jarige leeftijd overleed. De oudste, Franz Eugen rijksgraaf von und zu Hoensbroeck (geb. 13 mei 1851), erfde Hillenraad, Türnich, Schackum en Welterode (Kreis Siegburg). Graaf Eugen of Eugène - zoals we hem meestal in de notariële archieven aantreffen - trouwde op 7 mei 1878 met Hermengilde gravin Wolff Metternich. Vanaf dat moment zien we hem ook in de notariële archieven, niet alleen wonend te Frechen maar ook te Kellenberch (D). Ook in het archief van Schloß Kellenberch bevinden zich nog oude akten die betrekking hebben op Swalmen. Eugen liet, net als zijn vader, de meeste zaken over aan zijn rentmeester Frans Burghoff, sinds 1872 zelf eigenaar van Zuijdewijck Spick te Swalmen-Boukoul. Karel Clemens Hubert rijksgraaf von und zu Hoensbroeck overleed te Türnich op 28 september 1878 zonder kleinkinderen. Dit zou ook zo blijven: het huwelijk van zijn zoon Franz Eugen zou kinderloos blijven. Hermengilde gravin Wolff Metternich (geb. 1858) overleed al in 1886 op een veel te jonge leeftijd. In 1883 verscheen het boek 'Wandelingen door Limburg' door de predikant J. Craandijk. Hij beschrijft zijn bezoek aan Hillenraad als volgt:
Craandijk liet voor zijn boek litho's maken door P.A. Schipperus, waardoor we naast de tekst ook nog een fraaie afbeelding hebben. Zoals Craandijk al opmerkte, zien we hierop nog verschillende kappen op de torens aan de voorzijde. Hillenraedt werd in 1885 bewoond door Theodoor Vallen. Op 22 december 1891 vond een openbare verkoop plaats van oude vensterramen, schansen en schaarhout te Swalmen op Hillenraedt, Boekesdries, Vlinkebroek en Boschheide op verzoek van Eugène graaf van Hoensbroek te Türnich en van Jean Vallen te Swalmen op Hillenraedt. Vader Theodoor Vallen overleed in de zomer van 1893. In 1894 zien we Jean Hubert Vallen als lasthebber van de graaf. Maar Craandijk had gelijk: de graaf bekommerde zich duidelijk niet erg om het kasteel. Hij was vooral geïnteresseerd in de opbrengsten van de landerijen. In november 1900 nam hij nog eens fl. 70.000 op bij de Nationale Hypotheekbank te Amsterdam. Al vóór haar dood in 1886 had Hermengilde Wolff Metternich beslist dat het kasteel cadeau zou worden gedaan aan haar neef Herman Jozef bij diens huwelijk. Op 26 augustus 1909 droeg Frans Eugen rijksgraaf Von und zu Hoensbroeck het kasteel met graanmolen, lusttuin en verdere toebehoren ter waarde van fl. 750.000 over aan Herman Jozef graaf Wolff Metternich zu Gracht, die op 15 september 1910 in de slotkapel van Gaussig (D) trouwde met Amélie rijksgravin von Schall Riaucour. Zij introduceerden de blauw-witte luiken en poorten die menig Swalmens gebouw sieren als symbool van de verbondenheid met Hillenraad en de familie Wolff Metternich. Frans Eugenius overleed in 1934.
In 1909 werd de voorhof van Hillenraad nog steeds bewoond door de familie Janssen. Op de dag van de overdracht door graaf Eugen werden hier namelijk enkele appels gestolen. Het echtpaar Wolff Metternich zur Gracht nam op woensdag 21 september 1910 officieel zijn intrek op het kasteel. Bloemen sierden de ingang van Hillenraad. 's Avonds bracht fanfare St.-Cecilia een serenade, waarna de graaf en zijn vrouw door de burgemeester welkom werden geheten. Het kersverse echtpaar woonde echter nog niet permanent in Swalmen. In augustus 1911 werd op kasteel Türnich hun eerste dochter geboren. Graaf Wolff Metternich liet vooral de bijgebouwen tussen 1909 en 1922 ingrijpend verbouwen. Tweedehands bouwmaterialen afkomstig van de sloop werden in november 1912 te koop aangeboden en nog diezelfde maand werden metselaars en bouwlieden aangetrokken. In december 1913 werden opnieuw deuren, vensters en een poort verkocht. Ook speelde de graaf een rol bij de financiering van de restauratie van het kerkje van Asselt. Als kunstliefhebber werd hij gekozen tot beschermheer van de Roermondsche Kunstvereeniging.
In 1914 bracht het Weekblad 'Buiten' een bezoek aan het kasteel. Uit enkele foto's uit deze jaren kunnen we voorzichtig concluderen dat de restauratie van de bijgebouwen kennelijk niet meteen het gewenste resultaat opleverden. Op de lithos van Jobard (ca. 1800) en Schipperus (1883) zien we duidelijk een massieve façade met in het midden een toegangspoort. De foto uit 1897 laat nog een gewoon zadeldak zien, maar nu zien we ineens een Franse kap of mansarde-dak. De gebouwen aan de noordzijde (de zijde van de gracht) zijn gesloopt en vervangen door een vrijstaand poortgebouw, waardoor het geheel veel opener oogt. De functie van het vierkante bouwsel op de hoek is niet met zekerheid bekend, maar het betreft vermoedelijk de kapel, die eerder een plaatsje had boven de vestibule in het kasteel. We zien ook dat de tuinen enkel nog bereikbaar waren via een doorgang in de bijgebouwen. De foto's laten treffend zien hoe ambitieus graaf Herman Wolff Metternich was bij zijn streven om Hillenraad in oude glorie te laten herleven. Dat je daarbij ook - kostbare - fouten maakt, ach, dat hoort er soms bij. Op 10 augustus 1914 verklaarde koningin Wilhelmina de zuidelijke Nederlanden in staat van oorlog. Hoewel de graaf al herhaaldelijk had aangegeven dat hij graag Nederlander wilde worden zodra de aan de wettelijke vestigingstermijn zou zijn voldaan, werd hij als Duits staatsburger ingezet als garde-officier. In Brussel werd hij geplaatst bij de Passencentrale, waar hij - volgens een later pleidooi van de Roermondse archivaris Van Beurden - strenge maatregelen verzachtte en honderden Nederlanders aan een paspoort hielp. Gedurende de oorlog was de graaf, ook enige tijd luitenant in een kurassiersregiment, al met al veel afwezig. De laaste oorlogsperiode verbleef hij in Berlijn, waar hij zich - opnieuw volgens Van Beurden - inzette voor de berscherming van overheidsgebouwen door plunderaars. Van 12 tot 22 november 1918, na het einde van de Eerste Wereldoorlog, bood de gravin tien dagen lang onderdak aan de gevluchte Duitse ex-kroonprins Wilhelm von Hohenzollern, die hier volgens sommige bronnen na enkele dagen voor korte tijd werd herenigd met zijn vrouw en kinderen. De gasten - bekenden van de graaf - waren zeker niet onomstreden en De Telegraaf meldde zelfs dat er bommen op het kasteel waren geworpen - een bericht dat later werd tegengesproken. Na zijn oponthoud in Limburg reisde Wilhelm door naar Sint Hippolytushoef, toen nog op het wat afgelegen eiland Wieringen gelegen. In een interview zei de ex-kroonprins later over zijn verblijf op Hillenraad: "Der Empfang war sehr nett, und Swalmen is ein schönes Schlosz." Graaf Herman was overigens afwezig tijdens dit bezoek; als Duits cavalerie-officier was hij in Berlijn gestationeerd. Over de rol van de graaf tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in de pers openlijk getwijfeld, waarbij sociaal voorvechter Henri Hermans het echter opnam voor de graaf. Op 7 november 1919 bracht prins Hendrik een bezoek aan het kasteel. De graaf - op dat moment gedelegeerd lid van het R.K. Nederlandsch Huisvestingscomité - en gravin zelf woonden rond deze verbouwingsperiode overigens geruime tijd in Oostenrijk en Hongarije, waar zij zich - o.a. vanuit Wenen - bezighielden met liefdadigheidswerk. Op 30 oktober 1920 ontvingen ze hiervoor beide een pauselijke onderscheiding - het gouden kruis Pro Ecclesia et Pontifice - waarbij zij werden benoemd tot Commandeur in de orde van de H. Gregorius. In juli 1921 beviel Amélie in Heerlen van een tweede dochter. Hoe het ook zij, Hillenraad zou na het maken van eerdergenoemde foto's opnieuw flink veranderen. De voorburcht werd uitgebreid met een noordelijke vleugel om zo weer een U-vorm te krijgen met de open zijde naar het kasteel. In de nieuwe vleugel, rechts van de poort, kwam een nieuwe, grotere slotkapel. In deze kapel bevindt zich een bescheiden altaar en enkele zogenaamde lijkborden. Deze werden gemaakt bij een overlijden en aan de weg gezet of gehangen zodat voorbijgangers konden zien dat er in het huis een sterfgeval was geweest. Bij eenvoudige families zag je ook een eenvoudige lijkplank, maar de lijkborden in de kapel zijn fraai versierd met familiewapens. Het vrijstaande poortgebouw werd opgenomen in de nieuwe vleugel. Gedurende de verbouwingen werden de tuinen geregeld gebruikt voor feesten, terwijl de grachten 's winters werden gebruikt als ijsbaan, waarvoor zelfs geregeld werd geadverteerd in de kranten. Aan beide zijden van de oprijlaan werden twaalf lindes gepoot, die door de gravin de Twaalf Apostelen worden genoemd. Tenslotte kreeg het fronton boven de poort het alliantiewapen Wolff Metternich - Von Schall Riaucour met daaronder op een banderol het jaartal 1922: het jaar waarin de restauratiewerkzaamheden werden voltooid. Onderstaande luchtfoto laat zien hoe het slot en zijn directe omgeving er kort na voltooiing van de restauratie uitzagen. De landerijen van Hillenraad omvatten tegenwoordig ongeveer 175 hectare, waarvan het kasteel met de tuinen en bossen slechts een klein gedeelte uitmaakt. Bovenstaande luchtfoto laat Hillenraad zien kort na de verbouwing. De bloemperken rechtsachter zijn sindsdien vervangen door nog meer bomen. Bij Koninklijk Besluit van 26 januari 1926 werden de graaf en zijn nakomelingen ingelijfd in de Nederlandse adel met de titels graaf en gravin. In oktober van dat jaar ontving de graaf - geheel rechts op onderstaande foto - tijdens een vossenjacht een gezelschap van Nederlandse officieren, leden van de Düsseldorfer Jagdverein en enkele andere genodigden. Internationale aandacht kreeg de graaf vanaf 1928 ook door zijn fokkerij van Shetlandse ponny's. De dieren van deze stoeterij werden geregeld te koop aangeboden via de regionale dagbladen maar de verkoop van de luxe paardjes was toch vooral gericht op het buitenland. Op de foto hiernaast (genomen in 1929) zien we enkele dieren in het weiland naast de voormalige tiendschuur. De foto daaronder werd vermoedelijk genomen bij dezelfde gelegenheid. Wolff Metternichs passie voor paarden leverden nog meer plaatjes op. Zo liet hij zich in september 1928 vereeuwigen in gezelschap van prins Hendrik. Ook bij andere sportevenementen kon de Koninklijke Militaire Sportvereeniging (K.M.S.V.) een beroep doen op de gastvrijheid van Herman Wolff Metternich en zijn vrouw. In april 1928 ontving de graaf een groot gezelschap van Duitse folkloristen op het kasteel. Op 25 en 26 oktober 1931 kreeg Hillenraad opnieuw een belangrijke gast: monseigneur Lorenzo Schioppa, internuntius van de Paus, bracht de nacht door bij de grafelijke familie. Voor de gelegenheid werden op het hoofdgebouw de pauselijke kleuren geel en wit gehesen, terwijl op de torens het blauw-wit van de graaf wapperde. Herman Wolff Metternich was in deze periode lid van de Raad van Bestuur van de Leo-stichting, die zich inspande voor de instandhouding van de Nederlandse internuntiatuur. Voor zijn doorreis diende Schioppa nog in de slotkapel het vormsel toe aan de twee jongste dochters van de graaf en bracht hij een bliksembezoek (slechts 10 minuten) aan het kerkje van Asselt en aan Swalmen, waar hij zijn zegen gaf aan de bevolking. Berichten over Hillenraad tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog laten een overwegend vredig beeld zien, hoewel er natuurlijk ook wel tegenslagen waren. Zo werden de paardenstallen in februari 1932 getroffen door brand, terwijl een maand later een gedeelte van de bossen in vlammen opging. In datzelfde jaar 1932 kregen de goederen - waaronder ook o.a. de Nieuwenhof en de Boeshei - een officiële status als landgoed op basis van de Natuurschoonwet uit 1928. Met uitzondering van het kasteel en de daarachter gelegen moestuinen werden de landgoederen opengesteld voor het publiek op vertoon van dagkaarten die verkrijgbaar waren bij rentmeester Geenen. In november 1932 kreeg Hillenraad bezoek van Sint Nicolaas met aan zijn zijde een - nog onomstreden - |Zwarte Piet. Paarden bleven een belangrijke rol spelen in het leven van de grafelijke familie. In 1935 werd vanuit Hillenraad een Ralley Paper verreden, georganiseerd door de Koninklijke Militaire Sportvereeniging. Een aparte opname werd gemaakt naar aanleiding van een tuinfeest ter gelegenheid van de Bijzonderen Limburgschen Burgerwachtdag in september 1937. Bij deze gelegenheid waren de gebouwen verlicht met schijnwerpers en de bezoekers konden niet alleen het park bewonderen maar ook het interieur van het kasteel.
Hermengilde Wolff Metternich (Gilla, 1911-1990), oudste dochter van graaf Herman en gravin Amélie, trouwde in 1932 met Henry Frowein, zoon van de directeur van de Staatsmijnen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog woonde de grafelijke familie niet steeds zelf in Swalmen. Op dinsdag 10 juni 1941 werd het kasteel officieel door de graaf in gebruik gegeven aan de R.K. Bond van Spoor- en Tramwegpersononeel 'St.-Raphaël' om te worden gebruikt als herstellingsoord, nadat leden niet langer terecht konden bij het Mgr. Mutsaersoord op de Heide bij Venlo. Het kasteel bood overigens slechts onderdak aan vrouwen en meisjes. In augustus 1949 was Hillenraad het decor van een groot tuinfeest waarvan de opbrengsten grotendeels bestemd waren voor de bouw van een kinderhuis naast het Mgr. Mutsaersoord. Een gedeelte van de opbrengst ging naar de Dr. Poelsstichting - een aan de katholieke vakbeweging gelieerde instelling -, die op dat moment overigens betrokken was met plannen om het landgoed Groenewoud in Swalmen om te vormen tot een Dr. Poelsoord. Dochter Marion (1921-1980) trouwde in 1943 met de in Amersfoort geboren en in Roermond wonende arts Johan Everhard Albert Huurdeman. Het echtpaar Huurdeman woonde enige tijd in Oirsbeek, waar Marion een jaar later beviel van een doodgeboren kind. Er volgenden nog twee kinderen: Patrick en Jani. Op kasteel Hillenraad besteedden de eigenaren intussen veel tijd aan hun hobby: de pony's. We laten de gravin (hier op de foto samen met de dochters Marion en Eugenie) nog eens aan het woord in het interview uit 1953. "Heel wat van het Nederlandsche Shetland-stamboek is terug te voeren tot onze paardjes, maar we verkopen niet alleen aan de stoeterijen, ook aan melkboeren, die met lichte karretjes hun buitenwijk beventen. Van de allereerste ponny's hebben we het langst de hengst Bobby gehad. Elke morgen kwam hij de trap op en wreef met zijn neus tegen het raam om te laten zien, dat hij er was en niet van plan was weg te gaan, vóór hij een stukje brood of liever nog een suikerklontje gekregen had. Heel tevreden ging hij dan weer een beetje wandelen, maar later betrapten we hem wel in de stal: hij had geleerd, zelf de deksel van de haverkist op te lichten met z'n neus en dan stond hij te snoepen... Het huwelijk van Marion Wolff Metternich werd in 1954 ontbonden. Ze had inmiddels een nieuwe relatie: Lambert (Bird) Hengst, directeur van een autobedrijf in Eindhoven en zelf al vader van de kinderen Jan en Janine. In hun Austin-Healy namen beiden deel aan vele rallyes, waarbij soms ook de kinderen meegingen. In 1956 trouwde het stel in Eindhoven. Het gezin woonde daarna o.a. in Waalre en tenslotte in Bretagne (F). Marion Wolff Metternich overleed vrij plotseling in Trégastel in Bretagne, waar ze ook werd begraven. Haar man (1921-1988) hertrouwde later met A.M. Jansonius. De jongste dochter, Eugénie Wolff Metternich, trouwde in 1959 met de weduwnaar Claude Gaston de Guerre (1910-1997); zij kregen drie kinderen: Thibaud, Diana en Valérie. Hun partners en kinderen worden hier verder niet genoemd.
Graaf Herman overleed op 29 mei 1956; gravin Amélie op 29 november 1971. Beiden liggen begraven te Asselt. Hun lijkborden hangen tegenover elkaar in de slotkapel. Kasteel Hillenraad werd hierna eigendom van een van de dochters: gravin Eugénie (Bébé) Wolff Metternich. Zij toonde zich al snel betrokken bij de Swalmer gemeenschap. Zo was ze vanaf de oprichting in 1956 van Harmonie Amicitia Boukoul beschermvrouwe van dit muziekgezelschap. Ook was ze zestig jaar lang (van 1956 tot 2016) beschermvrouwe van Koninklijke Harmonie St. Caecilia Swalmen. In 1958 werd de gravin lid van watersportvereniging Ascloa; haar zoon Thibaud zou later voorzitter worden van deze vereniging. Na de dood van haar man (in 1997) werd haar aandacht al snel opgeëist door o.a. ontwikkelingen rond de aanleg van de A73 en geplande uitbreidingen van de jachthaven met bijbehorende parkeerplaats bij Asselt. Haar verzet tegen de A73 mocht uiteindelijk niet helpen. Bij Koninklijk Besluit van 7 mei 2003 werden diverse van haar landerijen - en die van enkele andere landeigenaren - onteigend voor de aanleg van de snelweg. De goederen ten westen van de A73 raakten hierdoor nog meer geïsoleerd van het kasteel. De gravin droeg het kasteel en de bijbehorende boerderijen en landerijen in 2009 over aan haar zoon Thibaud de Guerre. Na de families Van Oest, Schenck van Nydeggen, Van Hoensbroeck en Wolff Metternich is het daarmee aan het geslacht De Guerre om de familiebezittingen te beheren die, vanaf de 14e eeuw, steeds zijn overgedragen binnen de familiekring. Gravin Eugénie de Guerre-Wolff Metternich overleed op 28 september 2016 op haar geliefd kasteel Hillenraad. Ze werd ruim 93 jaar. Op 3 oktober werd haar lichaam bijgezet in het familiegraf bij het kerkje van Asselt. Op 3 december 2018 werd de besloten vennootschap Landgoed Hillenraad B.V. opgericht met als voornaamste doel de instandhouding van het kasteel met alle daartoe behorende landerijen en gebouwen. |
||
De tuinen en hoveniers van Hillenraad | ||
Hoewel over kasteel Hillenraad in Swalmen het een en ander is gepubliceerd, wordt over de grote bijbehorende Franse tuinen over het algemeen slechts weinig vermeld. De tuinen zijn tijdens en na de grote restauratie uit de jaren 1909-1922 door graaf Herman Wolff Metternich opgeknapt, met als bron van inspiratie de toestand zoals die werd getekend op de landmeterskaarten van Hillenraad uit 1774. Achter deze formele tuin lag in 1774 een sterrenbos, opnieuw strak van opzet. Sterrenbossen kwamen in zwang in de barok en werden aangelegd voor de plezierjacht. Vanuit het centrum had het jachtgezelschap uitstekend zicht op het wild dat de paden overstak. Vanwege de geringe omvang van het sterrenbos bij Hillenraad ligt het voor de hand dat het bosje zodanig was afgebakend dat het wild niet de tuin in kon. Graaf Wolff Metternich verplaatste het sterrenbos later naar de andere kant van de achtertuin. De noordelijke helft van de grote omgrachting waarbinnen Franse tuin en sterrenbos zich bevinden, is door Smabers niet verder ingetekend. Mogelijk lag hier eenvoudigweg niets wat de moeite waard was om in te tekenen. In de 19e eeuw was het terrein voor een groot deel in gebruik als kwekerij die tot in de verre omstreken bekendheid genoot. Dankzij de registers van doop, huwelijk en begraven van de St.-Lambertusparochie kunnen we ook iets achterhalen over degenen die deze tuinen hebben aangelegd en onderhouden. Naar verwachting bevatten ook de rentmeestersrekeningen van Hillenraad, die zich bevinden in Schloß Haag, nog gegevens, maar deze werden pas gedeeltelijk geraadpleegd. De eerste tuinman die we met naam kennen, is een zekere Franciscus de Bruijck. Bij zijn begraven op 7 april 1666 noteerde de pastoor: 'hortulanus in Hillenraed'. Hillenraad werd op dat moment grondig verbouwd op last van de toenmalige eigenaar Christoffel Schenk van Nydeggen, die in 1661 in België was getrouwd met Philippina Anna van Oyenbrugge. Een van de werklieden kwam bij het instorten van een muur om het leven en werd op 7 juli 1665 in Swalmen begraven. Het kasteel werd rond die tijd tevens geplaagd door de pest. In juni 1667 overleed de koetsier van Hillenraad aan deze vreselijke ziekte. In september 1673 stelde Christoffel Schenck een zesjarig contract op samen met een nieuwe gardenier: meester Hendrick Beusinck of Beusingh. De tuinman moest alle wegen, bloemperken en doolhoven goed onderhouden, net zoals de gesnoeide heggen bestaande uit 'haembeucken, cornoulien ende palmen'. Naast de siertuin was er in 1673 ook plaats voor groenten en fruit, zodat de bewoners beschikten over 'kerssen, appels, peeren, pruymen, mispelen, druyven, elbeeren, meloenen ofte eynige van alsulcke nature'. Als laatste kreeg de gardenier 'een kamer op het huys Hillenraet'. Omdat het bewaard gebleven contract alleen werd ondertekend door Beusingh, weten we niet of hij ook daadwerkelijk als tuinman van Hillenraad heeft gewerkt. In maart 1680 overleed ook de heer van Hillenraad zelf. Christoffel werd opgevolgd door zijn nog jonge zoon Arnold, in 1662 op kasteel Hillenraad geboren. Uit deze periode kennen we een derde tuinman: Joannes Swaen, gehuwd met een Engelberta waarvan we de achternaam niet kennen. Bij de doop van hun dochtertje Anna Margareta Swaen op 3 december 1680 staat achter de naam van 'meester' Joannes vermeld: 'temporis hortulani in Hillenraet'. Als doopgetuige vinden we o.a. Joannes Gulielmi, 'hortulani in Ghoor', die zich voor de gelegenheid echter liet vervangen door Arnoldus Mooren. Maria Maren trad op namens Henrica Mullers. Het is meteen de laatste vermelding van deze tuinman. In maart 1682 trouwde Arnold Schenck, de heer van Hillenraad, met Maria Emerentiana Dausque. Al vrij kort na het huwelijk bleek zij niet te zijn voor wie zij zich steeds had uitgegeven en na een lang proces werd het huwelijk in 1684 nietig verklaard.
Hovenier Joannes Swaen was inmiddels opgevolgd door Joannes Mooren, op 20 april 1682 in Swalmen getrouwd met de reeds hoogzwangere Magdalena del Vaugalle uit Luik. Uit dit huwelijk werden tussen 1682 en 1686 vier kinderen geboren: Margareta (1682), Arnoldus Franciscus (1683), Magdalena (1685) en Maria Margreta (1686). Op 22 maart 1695 werd de pacht van de "gaerden van Hillenraedt" voortgezet door Aret Mooren. In 1694 trouwde Arnold Schenck op het kasteel Haag met Maria Catharina markiezin van en tot Hoensbroek. De band tussen Hillenraad en Schloß Haag zou vanaf dat moment blijven bestaan en nu nog bevindt een immense hoeveelheid archivalia over Hillenraad en Swalmen zich in het archief van Schloß Haag. Daar ook werd in 1696 hun enige zoontje gedoopt, dat echter in 1703 overleed toen het dodelijk werd getroffen bij het spelen met een geladen geweer. In 1709 overleed ook Arnold zelf, nadat hij in een omstreden testament zijn vrouw en zwager tot erfgenamen had benoemd. Zijn weduwe Maria Catharina van Hoensbroek had ook een tuinman in dienst: op 28 november 1713 werd in Swalmen de kleine Johanna gedoopt, als buitenechtelijke dochter van Hermanus, tuinman van Hillenraad ('hortulanus in Hellenradt'), en Agnetis Meuters. Getuigen waren Arnoldus Meuters voor Jacobus Meuters en Elisabetha Buijs. Hermanus' achternaam weten we niet en verdere vermeldingen van hem ontbreken. Mogelijk was hij slechts knecht. Op 1 juni 1717 trouwde in Swalmen Andreas Cuijpers met Maria Andressen, ook wel Driessen genoemd. Getuigen hierbij waren Jacobus Hijnen en Johannes Sillen. Maria overleed reeds in juni 1718; haar man, tuinman Andreas, overleed ruim een maand later. Het kortstondige huwelijk was kinderloos. In 1720 trouwde Frans Arnold van Hoensbroek, in 1696 geboren op Schloß Haag en neef van de overleden Arnold Schenck, met Anna Catharina Sophia rijksgravin van Schönborn. Uit dit huwelijk werden liefst 25 kinderen geboren, waarvan enkelen levenloos. Uit deze periode dateert in ieder geval de oranjerie met het alliantiewapen Van Hoensbroek-Van Schönborn. Helaas vermelden de kerkregisters uit deze periode nergens iets over een tuinman. We moeten enkele tientallen jaren wachten voordat we iets wijzer worden. Toch werd Hillenraad gedurende deze periode bewoond en er was ook personeel. Zo werd op 14 december 1751 koetsier Paulus begraven, 'rhedarius in Hillenraet'. In mei 1757 wordt een zekere Christophorus Streitzich vermeld als tuinman van Hillenraad, wanneer deze optreedt als doopgetuige bij een van de kinderen van de jager van Hillenraad. Streitzich trouwde op 20 juli 1760 in Swalmen met de reeds zwangere Maria Ceuven. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren. De oudste van de twee, Joannes Josephus Streitzich (1760), woonde in 1788 te Parijs. Van de jongste, Joannes Franciscus Streitzich (1764), is verder niets bekend. Streitzich werd o.a. geholpen door Joannes Baekhoven, in 1761 vermeld als gartners jung. Streitzich was tuinman gedurende de periode dat Hillenraad door Lotharius van Hoensbroeck opnieuw onder handen werd genomen, vermoedelijk nadat het kasteel door blikseminslag was beschadigd. Bij deze werkzaamheden kwam opnieuw een van de werklieden om het leven. Op 15 oktober 1766 werd in Swalmen Joannes Gereght uit Born begraven, die was overleden na een val bij het dakdekken ('parochianus in Borre, tegularius qui tecto in Hillenrath dilapsus subito obiit'). Een spreuk boven de ingang van het kasteel herinnert aan de voltooiing van deze restauratie. In 1772 werd Streitzich geholpen door Joannes Engels, gardeniersjonge. In deze periode moet ook weer een nieuwe koetsier zijn aangetrokken, want op 14 februari 1774 overleed Jacobus March..neck, de koetsier van Hillenraad ('rhedarius in Hillenraeth') en echtgenoot van Christina Hecken. Ruim een jaar later, in oktober 1775, arriveerde op Hillenraad Philip Damiaan van Hoensbroek, die er geruime tijd zou blijven wonen. Tuinman Christoffel Streitzich moet na maart 1776 zijn overleden of vertrokken. Streitzich werd opgevolgd door Joannes Baptista Vincent. Hij werd geboren nabij Wavre in België, vermoedelijk in het dorpje Archennes langs de Dijle (het Swalmer kerkregister vermeldt als geboorteplaats 'Darschen'). Vincens, zoals hij zelf ondertekende, tekende op 11 augustus 1782 zijn eerste contract. Toen hij in Swalmen arriveerde was hij al getrouwd met Anna Mulders. Zij overleed tijdens of kort na de bevalling van hun enige dochter, Maria Elisabeth, op 7 december 1783 in Swalmen geboren. Het gezin woonde in de bijgebouwen van het kasteel. Op zondag 25 januari 1784 trouwde Vincent opnieuw, ditmaal met de uit Herten afkomstige Margaretha Mevissen. Voor dit huwelijk verleende Philippus Damianus van Hoensbroek, bisschop van Roermond en tevens huurder van Hillenraad, dispensatie wegens verwantschap in de 3e graad gemengd met de 2e graad. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren: Anna Margaretha (1785), Henricus (1787), Jacobus (1789), Anna Catharina (1792) en Maria Ida (1794). Moeder Margaretha overleed na de geboorte van haar laatste dochter. Op maandag 28 maart 1796 trouwde Vincent voor de derde maal, nu met Catharina Joosten uit Swalmen. Hun zoon, geboren in december 1796, werd vernoemd naar de nog kersverse nieuwe eigenaar van Hillenraad, Clemens markies van Hoensbroek, die zijn twee maanden eerder overleden vader Lotharius was opgevolgd. Het zoontje kreeg de namen Clemens Augustus Wenceslaus Josephus. Als peter was Petrus Josephus Lutters aanwezig, de rentmeester van Hillenraad, die optrad namens de markies. Volgens de rentmeestersrekeningen van 1796 werden 80 jonge fruyt boomen in den nieuwen gaerde door hem geplant. Gaardenier Vincent werd daarbij geholpen door gardenier Joannes Clumpkens, vermeld in een Franse bevolkingslijst uit datzelfde jaar. Deze trouwde in 1804 te Kaldenkirchen (D) met Theodora Lappen, een familienaam die eveneens nauw verbonden is met tuinieren. Vanaf ongeveer 1839 werd het kasteel bewoond door de familie Vallen. De Topografische en Militaire Kaart laat zien hoe het terrein rond deze jaren was ingericht. Al in 1865 genoot Boomkweekerij "kasteel Hellenraedt" grote bekendheid. "In deeze kweekerij worden speciaal vruchtboomen geteeld, zonder dat echter daardoor het kweeken van rozen, coniferen, sierboomen, heesters en planten, treurboomen, rankplanten, woudboomen, hangplanten, vollegronds bloemgewassen enz. is buitengesloten", zo meldde de Maas- en Roerbode in 1887. Een jaar later werd tevens geadverteerd met "aardbeziënplanten". Karel H.H. Vallen, "thans op Hellenraeth", bood zich in 1890 aan "voor het snoeien en schoonmaken der vruchtboomen (staande en sier), in moestuinen en boomgaarden, en tot het aanleggen van aspergesbedden". Op 6 april 1891 overleed op het kasteel Hellenraedt de 83-jarige Alexandrina Vallen. "Als een bewijs der gezonde luchtstreek aldaar, kan wel gemeld worden, dat de familie Vallen het kasteel reeds 52 jaren bewoont en er gedurende al dien tijd geen enkel sterfgeval plaats had", aldus de Maas- en Roerbode een dag later. In december van datzelfde jaar werd mogelijk verbouwd: graaf Eugène en zijn pachter Jean Hubert Vallen verkochten toen enkele oude vensterramen. De Nieuwe Tilburgsche Courant plaatste in 1932 bovenstaande foto's van het plukken en sorteren van appelen. Onderstaande foto's werden gemaakt in 2012 tijdens een van de spaarzame dagen waarop het kasteelterrein ook tegenwoordig soms toegankelijk is voor het publiek. |
||
Hillenrader Bossen | ||
De Hillenrader Bossen liggen ten oosten van het kasteel en worden vooral gevormd door de Riet, het Lothariusbos en de Damianuskamp, ook wel Bisschopskamp genoemd. Diep verscholen tussen de bomen achter de rentmeesterswoning aan DE RIET ligt de oude ijskelder van het kasteel. Dit gedeelte van de bossen is NIET toegankelijk voor publiek. In 1930 werd de Swalmen-Roermondsche Ruiterclub opgericht. Vanaf het begin stond ze in nauw contact met haar beschermheer, graaf Herman Wolff Metternich, die paarden eveneens een warm hart toedroeg. In de manége van het kasteel werden rijlessen gegeven door Hans Bongardts, oprichter en directeur van het destijds zeer vermaarde Gräfliches Shetländisches Ponygestüt. De ruiterclub had haar clublokaal in herberg de Zwaan in Swalmen.
Maar de ambities van de graaf reikten verder. In de kasteelsbossen liet de graaf, met medewerking van de gemeente in het kader van de werkverschaffing, een grotere renbaan aanleggen. Deze baan was ca. 750 meter lang, met een breedte van 12 meter op de rechte stukken en 15 meter in de bochten. Het binnenterrein van de baan werd helemaal boomvrij gemaakt voor een goed uitzicht op de renners en er werden tribunes geplaatst. Deze eerste draf- en renbaan van Limburg werd op 1 mei 1932 officieel geopend. Ze kreeg echter al binnen een jaar concurrentie van de baan van de Venlosche Ruiterclub. Het aanvankelijke enthousiasme van de bezoekers liep al snel terug. Rondreizende kozakken uit Wit-Rusland met een wervelende paardenshow moesten zorgen voor nieuwe toeloop. De voorstellingen trokken duizenden bezoekers. Op 27 augustus 1933 vond zelfs een struisvogelrennen plaats en opnieuw waren de tribunes goed gevuld. De Nieuwe Koerier deed verslag van autowedstrijden op de baan op 16 september 1934; de deelnemers reden echter niet in echte concourswagens en konden de tanende belangstelling niet opvijzelen. De aandacht bleek weinig meer dan een korte rage. In de jaren erna werden de tribunes opgeruimd. De graaf liet het binnenterrein in 1936 omploegen en er werden dennen aangeplant. De Swalmen-Roermondsche Ruiterclub werd in 1938 ontbonden. Slechts voor wie het weet is de overwoekerde draf- en renbaan op de Boukoul nog herkenbaar. Henri Smeets: De Swalmen-Roermondsche Ruiterclub en haar renbaan in Boukoul. In: Maas- en Swalmdal 6 (1986). De Hillenrader Bossen - die in 1932 samen met de rest van de landerijen van Hillenraad de status van landgoed kregen - zijn tegenwoordig niet alleen populair bij wandelaars en fietsers; ook ruiters maken nog steeds geregeld gebruik van de ruiterpaden in het gebied. Uiteraard gaat het daarbij allemaal wat rustiger toe dan tijdens de dagen van de draf- en renbaan.
Op enkele plaatsen in het bos zien we grote cirkels. Dit zijn de restanten van grafheuvels die in 1937 werden opgegraven onder leiding van Frans Christiaan Bursch. Bij deze opgravingen werd de aarde van de heuvels naar buiten geworpen, waardoor de cirkels ontstonden.
Op een zonnige zomerdag kunnen we in de Hillenrader Bossen de Phegeavlinder (Amata phegea) aantreffen, ook wel melkdrupje genoemd (hier gefotografeerd op de bloesem van een braamstruik).
|
||
Overige goederen (ooit) behorend tot Hillenraad | ||
Al eeuwenlang is kasteel Hillenraad het middelpunt van uitgestrekte landerijen die natuurlijk niet allemaal vanuit één centraal punt konden worden bewerkt. De pachtboerderijen die tegenwoordig bij Hillenraad horen zijn herkenbaar aan de deuren en luiken in blauw en wit, de kleuren van de familie Wolff Metternich. Naast deze boerderijen bezitten de eigenaren van Hillenraad ook nog het voormalige huis Rathem (de Naborch) langs de Swalm, waarlangs ook een korenmolen en een oliemolen lagen. | ||
Tegenover de oprijlaan van kasteel Hillenraad ligt een in 1916 tot woonhuis verbouwde schuur uit 1745. Het noordelijke gedeelte van het pand dateert blijkens aparte jaarankers boven de schuurpoort van 1759. Graaf Herman Wolff Metternich liet de gezwenkte voorgevel maken op verzoek van zijn vrouw. De gevel toont enige gelijkenis met die van het Witte Paard in de Marktstraat (nu slagerij Thomassen). |
||
Klik op een van de onderstaande afbeeldingen om meer te lezen over respectievelijk Asselterhof, Sijperhof, Nieuwenhof, de Naborch, de Baxhof en de verdwenen hoeve Boekweitsdries. | ||
De rentmeesters van Hillenraad | ||
Over de periode 1672-1695 zijn in het archief van kasteel Haag enkele rentmeesterrekeningen bewaard. De meeste rentmeesters kennen we ook al uit andere bronnen. Joannes Swaken of Swaecken, scholtis van Swalmen en Asselt (1684-1702) en rentmeester van Hillenraad (1686-1688), verpachtte in 1688 de kasteelhoeve. Hij was gehuwd met Catharina Ketelaers. Arnoldus Mooren (1656-1711) was in 1691 rentmeester van Hillenraad. Aret Mooren werd in 1682 benoemd tot gerechtsbode en kocht samen met zijn vrouw Mechtildis Beijers in 1687 de helft van een huis aldaar. Wilhelmus Raemaeckers, vermeld als rentmeester 1691-1702. Volgens een lijst uit 1691 (met latere wijzigingen?) was Wilhelmus Raemeckers, renckmeister van Hillenraedt, tevens lid van de broederschappen van de H. Rozenkrans en St.-Jan Baptist. Op 25 mei 1697 en 18 februari 1701 werd hij (opnieuw?) officieel aangesteld door Arnold Schenck van Nydeggen. Goswinus van Blittterswijk treffen we in 1695 aan als rentmeester. Hij trouwde op 6 oktober 1691 in Roermond met Cunera van Syberich. Arnoldus Furen of Fueren, vermeld als rentmeester 1703-1706, werd mogelijk op 20 maart 1653 gedoopt te Thorn als zoon van Arnoldus Fueren en Magdalena Ruijters. Op 16 mei 1708 werd - naar aanleiding van zijn vertrek - een uitgebreide inventaris opgemaakt van de roerende zaken die op het kasteel waren. Johan Joris werd op 16 april 1708 door Arnold Schenck aangesteld als rentmeester van de goederen van Hillenraede, Swalmen, Assel, Brempt, Wettham en Gribbevorst. Hij wordt o.a. vermeld in 1710 bij de inbezitneming van de Sint Augustinusgriend. Joris had o.a. vrije inwoning op Hillenraad en genoot "den bloemenparc in de gaerde tot sijn gerief". Hij moest er o.a. voor zorgen dat de granen die op de zolder van het kasteel lagen op tijd werden gekeerd en dat deze uiteindelijk tegen een goede prijs werden verkocht in de stad. Balthasar Wijhers werd op 1 april 1711 aangesteld door Willem Adriaan van Hoensbroek; hij was toen al getrouwd met Joanna Maria Philippina Böckel van Böcklinsau. Wijhers was behalve rentmeester ook bouwheer van de hoeve Oud Waterloo in Beesel. In 1743 wordt hij 'gewezen rentmeester' genoemd. Hij werd op 22 mei 1756 in Swalmen begraven, zijn weduwe op 16 maart 1756. Uit de vele processtukken waarin hij genoemd wordt, komt hij niet bepaald naar voren als een aimabel persoon en over zijn inzet als rentmeester werd nog lang geprocedeerd. Uit deze stukken blijkt o.a. dat de eigenaren van Hillenraad ook inkomsten hadden uit potaarde uit Brempt die voor de klei-industrie werd gebruikt. Arnoldus Martinus Neimans, geboren in Aldekerk bij Geldern, komt vanaf 1736 voor als rentmeester. In 1737 was hij als priester (R.D.) aanwezig als doopgetuige in Swalmen. Hij verpachtte in augustus 1739 namens de markies de oliemolen aan de broers Matthijs en Joachim op den Camp. In het voorjaar van 1740 was hij pastoor van Afferden; hij werd op 31 mei 1754 begraven in Afferden. Hermanus Coulen werd 17 december 1739 aangesteld als rentmeester (Schloss Haag 2343-2). Hermanus Coulen, op 7 april 1711 gedoopt te Grubbenvorst, verving al in 1740 Frans Arnold van Hoensbroek als doopgetuige te Swalmen. In 1746 was hij aanwezig bij de verpachting van 'den nieuwen hoff Klein Hoffken genoemt achter het huis Hillenraet'. In 1747 voltrok hij als geestelijke een huwelijk in Swalmen. Hermanus Coulen wordt in 1756 vermeld als pastoor van Grubbenvorst, waar hij op 20 mei 1785 werd begraven. Op 15 juli 1747 stelde Frans Arnold van Hoensbroeck Joannes Nicolaus Cloodt aan als zijn nieuwe rentmeester. Hij verving de markies in 1757 als doopgetuige. Vermoedelijk is hij dezelfde als Joannes Nicolaus Jacobi, vermeld als rentmeester tussen 1751 en 1758. In 1766 en 1771 was hij samen met Philip Damiaan van Hoensbroeck respektievelijk diens broer Lothar Frans doopgetuige in Maastricht. Hij werd mogelijk op 28 februari 1799 begraven te Hoensbroek.
W. Lahaije, verpachtte in 1763 als rentmeester de oliemolen aan Mathijs op den Camp en Helena Hendrickx. Joannes Henricus Dreessens, gedoopt 30 september 1732 in de parochie St.-Jacob te Maastricht, was rentmeester van de markies van Hoensbroek op kasteel Hillenraad. Hij werd op 5 januari 1780 benoemd tot secretaris van de vrije heerlijkheid Swalmen en Asselt en van de laatbank van het huis Hillenraad. Hij was op 8 december 1778 te Swalmen gehuwd met Maria Joanna Christina Quisthoudt, geboren 3 december 1749 te Roermond en overleden aldaar op 16 februari 1834. Vermeld als rentmeester 1770-1787. Petrus Josephus Lutters, werd in 1796 als rentmeester van Hilllenraad wegens geweigerde nabetaling van oorlogscontributie gevangen genomen en afgevoerd naar Roermond. In 1784 was hij doopgetuige te Afferden, waar hij wellicht ook al voor de Van Hoensbroecks werkte. Franciscus Reinerus Jacquet 1804-1820. Jacquet, die eerder regulier kanunnik was in het klooster Sint Elisabeth te Nunhem, wordt in 1814 tevens genoemd als agent municipal, in 1817 als rooms priester wonend te Hillenrade. Tijdens zijn loopbaan als rentmeester werden pogingen ondernomen om Hillenraad te verkopen. Jacquet werd ongeveer 51 jaar; hij overleed op 6 juli 1820 op het kasteel Hillenraade. Jacobus Burghoff 1856 (gevolmachtigde) . Frans Burghoff 1864-1892. Theodoor Vallen. Hij werd in augustus 1808 geboren te Venlo als zoon van Renier Vallen en Maria van Lipsig. Vóór 1841 trouwde hij met Alexandrina Hitschler. Hij overleed op 8 juni 1894 op kasteel Hillenrath. Jean Hubert Vallen, vermeld 1899. Joannes Hubertus werd op 27 april 1849 geboren te Swalmen als zoon van Theodoor Vallen en Alexandrina Hitschler. Op 26 juni 1877 trouwde hij in Echt met Catharina Hubertina Reijnen. Hij overleed op 26 november 1930 te Swalmen. Leonard Hubert Geenen werd op 1 mei 1874 geboren te Horn als zoon van Mathis Geenen en Petronella Timmermans. Hij trouwde op 9 april 1875 met Elisabeth Hubertina Aben. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren. Geenen was opzichter en jachtopziener; hij overleed op 8 november 1952 in Roermond, ruim 21 jaar na zijn vrouw. Hij vierde in augustus 1944 het feit dat hij 25 jaar in dienst was als rentmeester bij de grafelijke familie.
|
||
Hillenraad en de Sint Hubertusmis | ||
Jaarlijks wordt op de binnenplaats van kasteel Hillenraad de zogenaamde Sint Hubertusmis gevierd. |
||
De opzichters en jachtopzieners van Hillenraad | ||
Op 13 juni 1910 overleed Jean Baptist Cartigny, gepensioneerd opzichter van de Hoensbroecksche goederen 'Hellenraadt'. Op 3 januari 1913 werd J.M. van de Ven benoemd tot onbezoldigd rijksveldwachter in dienst van H.J. graaf Wolff Metternich. In juni 1914 werd J.H. Schreurs benoemd als veldwachter in dienst van de graaf. In 1944 bekleedde een zekere Crijnen deze functie. |
||
Literatuur: Het slot Hillenraad Swalmen - Een historisch en onumentaal Limburgsch bouwwerk. In: Limburger Koerier, 24 oktober 1931. Artikel t.g.v. het bezoek van mgr. Schioppa. Tekst en de meeste afbeeldingen © Loe Giesen, Reuver 2008-2024 |
||
A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z | ||